ECLI:NL:HR:2003:AF7003

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/341HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een beroep in verband met de wettelijke vertegenwoordiging van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door eiseres tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.S. Kamminga, had eerder een vordering ingesteld bij de Rechtbank te Groningen, waarin zij verzocht om een verklaring voor recht met betrekking tot de uitleg van een testament. De rechtbank had deze vordering afgewezen, waarna verweerder 1 en verweerster 2, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige betrokkene 1, hoger beroep instelden. Het Gerechtshof vernietigde het vonnis van de rechtbank en gaf de gevraagde verklaring voor recht. Eiseres ging in cassatie tegen dit arrest.

De Hoge Raad beoordeelt in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Eiseres had de cassatiedagvaarding uit laten brengen aan verweerster 2 in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van betrokkene 1. Echter, betrokkene 1 was inmiddels meerderjarig geworden, wat voor eiseres kenbaar was. Hierdoor had eiseres betrokkene 1 zelf moeten dagvaarden en niet verweerster 2. De Hoge Raad verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover dit is ingesteld tegen verweerster 2.

Daarnaast verwerpt de Hoge Raad het beroep voor het overige. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Eiseres wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder 1 en verweerster 2 zijn begroot op € 1.663,59. Dit bedrag is verdeeld in kosten te betalen aan de Griffier en aan de verweerders.

Uitspraak

6 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/341HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [betrokkene 1],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
In haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [verweerder 1] - verweerder in cassatie sub 1 - en de minderjarige [betrokkene 1] heeft verweerster in cassatie sub 2 - verder te noemen: [verweerster 2] - bij exploit van 25 augustus 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] -, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in versneld regime gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen en gevorderd te verklaren voor recht dat het op 21 september 1990 door [betrokkene 4] opgemaakte testament (hierna: het testament) aldus dient te worden uitgelegd dat slechts de kinderen van [verweerster 2], [verweerder 1] en [betrokkene 1], de wettelijke erfgenamen zijn en derhalve gerechtigd zijn in de nalatenschap van [betrokkene 4], met uitsluiting van [betrokkene 2] en haar kinderen, [eiseres] en [betrokkene 3].
[Eiseres] heeft de vordering bestreden. [Betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn niet verschenen.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 26 november 1999 op 4 februari 2000 gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij vonnis van 18 februari 2000 het gevorderde afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft - de inmiddels meerderjarig geworden - [verweerder 1] - tezamen met [verweerster 2] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [betrokkene 1], hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 22 augustus 2001 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, alsnog de gevorderde verklaring voor recht gegeven.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] en [verweerster 2] hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep, in ieder geval ten aanzien van [verweerster 2], en overigens tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar cassatieberoep voor zover dat is gericht tegen [verweerster 2] en voor het overige tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
[Eiseres] heeft de cassatiedagvaarding doen uitbrengen aan [verweerder 1] en aan [verweerster 2] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [betrokkene 1]. Nu [betrokkene 1] vóór het uitbrengen van die dagvaarding meerderjarig is geworden - en dit uit de gedingstukken voor [eiseres] ook kenbaar was - had zij [betrokkene 1] zelf en niet [verweerster 2] in voormelde hoedanigheid moeten dagvaarden. Zij dient derhalve in zoverre in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover ingesteld tegen [verweerster 2] als wettelijk vertegenwoordigster van [betrokkene 1];
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] en [verweerster 2] begroot op € 1.663,59 in totaal, waarvan € 1.605,96 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 57,63 aan [verweerder 1] en [verweerster 2].
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 6 juni 2003.