ECLI:NL:HR:2003:AF7001

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/220HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake vorderingen tot schadevergoeding door verzekeringsmaatschappijen

In deze zaak heeft [A] B.V. op 15 mei 1997 verschillende verzekeringsmaatschappijen gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam, waarbij zij schadevergoeding vorderde. De vorderingen betroffen bedragen van ƒ 1.721.346,20 van Aegon en ƒ 1.670.718,30 van zowel Nationale-Nederlanden als Interlloyd, te vermeerderen met wettelijke rente. De verzekeraars hebben de vorderingen bestreden en een incidentele conclusie tot voeging ingediend. De Rechtbank heeft op 24 juni 1998 de gevorderde voeging toegewezen, maar heeft in een vonnis van 17 maart 1999 de vorderingen van [A] afgewezen. Hierop heeft [A] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 26 april 2001 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd.

Tegen dit arrest heeft [A] cassatie ingesteld, terwijl de verzekeraars voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep hebben ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekte tot verwerping van het principale beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering. Het principale beroep van [A] is verworpen, en de kosten van het geding in cassatie zijn aan [A] opgelegd, begroot op € 4.314,19 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

20 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/220HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[A] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
1. NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERINGMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. INTERLLOYD SCHADEVERZEKERINGMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Amstelveen,
3. AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTERS in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiseressen,
advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [A] - heeft bij exploit van 15 mei 1997 (rolnr. H 97.1674) verweerster in cassatie sub 3 (verder te noemen: Aegon) en bij exploiten van 15 mei 1997 resp. 13 mei 1997 (rolnrs. H 97.1672 en H 97.1673) resp. verweersters in cassatie sub 1 en 2 (verder te noemen: Nationale-Nederlanden en Interlloyd, dan wel alle verweersters gezamenlijk: de verzekeraars) gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- Aegon te veroordelen om aan [A] te betalen een bedrag van ƒ 1.721.346,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- Nationale-Nederlanden te veroordelen om aan [A] te betalen een bedrag van ƒ 1.670.718,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- Interlloyd te veroordelen om aan [A] te betalen een bedrag van ƒ 1.670.718,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
De verzekeraars hebben ieder afzonderlijk een incidentele conclusie tot voeging voor alle weren genomen en bij conclusie van antwoord de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij drie vonnissen van 24 juni 1998 in het incident de gevorderde voeging toegewezen en de drie hoofdzaken naar de rol verwezen voor voort-procederen.
In de hoofdzaken heeft de Rechtbank bij vonnis van 17 maart 1999 de drie vermelde vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [A] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 26 april 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [A] beroep in cassatie ingesteld. De verzekeraars hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidentele beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [A] mede door mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai en voor de verzekeraars mede door mr. M.V. Polak, beiden advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het principale beroep.
De advocaat van [A] en mr. Tjong Tjin Tai voornoemd hebben bij brief van 4 april 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [A] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de verzekeraars begroot op € 4.314,19 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 20 juni 2003.