ECLI:NL:HR:2003:AF7001
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Arrest inzake vorderingen tot schadevergoeding door verzekeringsmaatschappijen
In deze zaak heeft [A] B.V. op 15 mei 1997 verschillende verzekeringsmaatschappijen gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam, waarbij zij schadevergoeding vorderde. De vorderingen betroffen bedragen van ƒ 1.721.346,20 van Aegon en ƒ 1.670.718,30 van zowel Nationale-Nederlanden als Interlloyd, te vermeerderen met wettelijke rente. De verzekeraars hebben de vorderingen bestreden en een incidentele conclusie tot voeging ingediend. De Rechtbank heeft op 24 juni 1998 de gevorderde voeging toegewezen, maar heeft in een vonnis van 17 maart 1999 de vorderingen van [A] afgewezen. Hierop heeft [A] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 26 april 2001 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd.
Tegen dit arrest heeft [A] cassatie ingesteld, terwijl de verzekeraars voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep hebben ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekte tot verwerping van het principale beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering. Het principale beroep van [A] is verworpen, en de kosten van het geding in cassatie zijn aan [A] opgelegd, begroot op € 4.314,19 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.