ECLI:NL:HR:2003:AF6779

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/317HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van La Fontana Sirena Limited tegen IGEB International B.V. en anderen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2003 uitspraak gedaan in de cassatieprocedure van La Fontana Sirena Limited, een vennootschap naar vreemd recht gevestigd in Piraeus, Griekenland, tegen IGEB International B.V. en andere verweerders. De zaak is ontstaan uit een geschil dat begon met een dagvaarding op 12 december 1990 door IGEB c.s. tegen La Fontana en Ceres Chemical Tankers Limited, waarbij IGEB c.s. vorderden dat La Fontana en Ceres hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 472.104,88, vermeerderd met wettelijke rente. La Fontana en Ceres hebben de vordering bestreden, waarbij La Fontana primair de vordering jegens Ceres en subsidiair de vordering jegens haar bestreed.

De Rechtbank te Rotterdam heeft in tussenvonnissen van 3 oktober 1996 en 3 juni 1999 beslissingen genomen die leidden tot bewijslevering en een comparitie van partijen. Tegen deze tussenvonnissen hebben La Fontana en Ceres hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 3 juli 2001 de vonnissen van de Rechtbank bekrachtigde en de zaak ter verdere afdoening naar de Rechtbank verwees. La Fontana heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.

In de cassatieprocedure heeft de Advocaat-Generaal L. Strikwerda geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep van La Fontana verworpen, waarbij werd geoordeeld dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft La Fontana bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van IGEB c.s. zijn begroot op € 301,85 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

27 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/317HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht LA FONTANA SIRENA LIMITED, gevestigd te Piraeus, Griekenland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. IGEB INTERNATIONAL B.V., gevestigd te Rotterdam,
2. FEDERAL EXPRESS LOGISTICS SERVICES B.V., gevestigd te Barendrecht,
3. [A]. B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
4. de vennootschap naar Japans recht TOKYO MARINE AND FIRE INSURANCE COMPANY LIMITED, gevestigd te Tokio, Japan,
5. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging MINNETONKA INSURANCE CY., gevestigd te Minnetonka, Minnesota, Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweersters in cassatie - tezamen verder te noemen: Igeb c.s. - hebben bij exploit van 12 december 1990 eiseres tot cassatie - verder te noemen: La Fontana - en de rechtspersoon naar Engels recht Ceres Chemical Tankers Limited, gevestigd te London, Groot-Brittannië, hierna: Ceres, gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet zulks toelaat, La Fontana en Ceres hoofdelijk des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan ieder van Igeb c.s. te betalen de in het petitum vermelde bedragen, in totaal begroot op een bedrag van ƒ 472.104,88, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert de dag van deze dagvaarding tot aan die der algehele voldoening.
La Fontana en Ceres hebben primair de vordering jegens Ceres, subsidiair de vordering jegens La Fontana bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 3 oktober 1996 La Fontana tot bewijslevering toegelaten en na gehouden enquêtes bij tussenvonnis van 3 juni 1999 een comparitie van partijen gelast.
Tegen het tussenvonnis van 3 juni 1999 hebben La Fontana en Ceres hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 3 juli 2001 heeft het Hof de vonnissen van de Rechtbank te Rotterdam van 3 oktober 1996 en 3 juni 1999, gewezen in de zaak tussen La Fontana en Igeb c.s., bekrachtigd en de zaak ter verdere afdoening naar die Rechtbank verwezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft La Fontana beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Igeb c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor La Fontana mede door mr. F.E. Vermeulen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt La Fontana in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Igeb c.s. begroot op € 301,85 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 27 juni 2003.