11 juli 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/013HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
de maatschap naar burgerlijk recht
VETERINAIR CENTRUM AADAL, voorheen genaamd Dierenartspraktijk Heeswijk-Dinther/Veghel,
gevestigd te Aadal-Dinther, gemeente Bernheze,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. H.D.O. Blauw,
DENKAVIT NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
VERWEERD(ST)ER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Aadal - heeft bij exploit van 3 mei 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: Denkavit - gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem. Na vermeerdering van eis heeft Aadal gevorderd Denkavit te veroordelen aan Aadal te betalen de somma van ƒ 72.176,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom ad ƒ 53.614,86 vanaf 1 december 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Denkavit heeft de vordering bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 18 november 1999 op 14 februari 2000 gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 4 mei 2000 de vordering toegewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft Denkavit hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem.
Bij arrest van 18 september 2001 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, het gevorderde afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Aadal beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Denkavit heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten alsmede door mr. G.R. den Dekker voor Aadal en door mr. J.P. Heering voor Denkavit, beiden advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Aadal heeft bij brief van 17 april 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De kalvermester [betrokkene 1] was in augustus 1993 contractmester voor verweerster in cassatie, Denkavit. Hij had in zijn veehouderij te Mariaheide 140 mestkalveren staan waarvan Denkavit eigenaar was.
(ii) Bij een bezoek van de bedrijfsvoorlichter/kalver-specialist [betrokkene 2] van Denkavit aan het bedrijf van de kalvermester op 17 augustus 1993 is geconstateerd dat een aantal kalveren leed aan een darminfectie. [Betrokkene 2] heeft de kalvermester aanbevolen 0,5 gram Furaltadone per kalf per voeding toe te voegen aan het voeder.
(iii) Furaltadone behoort tot de diergeneesmiddelen die uitsluitend door een dierenarts mogen worden afgeleverd (de zgn. UDA-middelen; zie art. 29-30 Diergeneesmiddelenwet).
(iv) Op 17 augustus 1993 heeft de zoon van de kalvermester, [betrokkene 3], zich gewend tot de praktijk van [betrokkene 4], de dierenarts die belast was met de veterinaire begeleiding van het vee in het bedrijf van de kalvermester. Deze dierenarts oefent de praktijk uit in maatschapsverband. De maatschap was destijds genaamd "Dierenartsenpraktijk Heeswijk-Dinther/Veghel" en is thans genaamd "Veterinair Centrum Aadal".
(v) De zoon van de kalvermester werd te woord gestaan door de assistente van de dierenarts. Deze heeft op basis van gegevens die de zoon van de kalvermester haar verstrekte een berekening gemaakt van de in totaal benodigde hoeveelheid Furaltadone. Vervolgens heeft zij 5 pakken van 1000 gram Furaltadone aan hem meegegeven voor een vierdaagse kuur. Zij heeft geen doseringsvoorschrift meegegeven waarop de dosering per kalf, het aantal voedingen per dag en het aantal dagen van de kuur worden vermeld. Een algemeen doseringsvoorschrift stond wel voorgedrukt op een etiket op de fabrieksverpakking van de Furaltadone.
(vi) De zoon van de kalvermester heeft diezelfde avond circa 5,0 gram Furaltadone (in plaats van 0,5 gram) per kalf gemengd door de voeding. Als gevolg van deze overdosis zijn 50 kalveren van Denkavit gestorven.
(vii) Denkavit heeft de dierenarts aansprakelijk gesteld voor de schade, doch deze heeft de aansprakelijkstelling betwist. Vervolgens heeft Denkavit de schade tot een bedrag van ƒ 53.614,86 in mindering gebracht op facturen die de maatschap van dierenartsen haar had gezonden.
3.2 Tegen de onder 1 vermelde vordering van Aadal tot betaling van de openstaande facturen heeft Denkavit, voor zover in cassatie van belang, aangevoerd dat de dood van de kalveren te wijten is aan een fout waarvoor Aadal verantwoordelijk is. Om die reden wil Denkavit haar schade verrekenen met de openstaande facturen. Volgens Denkavit is gehandeld in strijd met de diergeneesmiddelenwetgeving. In de eerste plaats had het middel Furaltadone niet mogen worden afgegeven zonder doseringsvoorschrift: art. 9 van het Besluit voorschriften voor magistrale bereiding, ambulante handel en aflevering van diergeneesmiddelen (KB van 24 oktober 1989, Stb. 513) verbiedt een diergeneesmiddel af te leveren zonder schriftelijk de noodzakelijke gegevens omtrent dit geneesmiddel te verstrekken. Daarnaast had de dierenarts c.q. Aadal de aflevering niet mogen overlaten aan de assistente: uit art. 30 Diergeneesmiddelenwet (verder: Dgw) volgt dat de assistente niet op eigen verantwoordelijkheid gekanaliseerde diergeneesmiddelen mag verstrekken. Volgens Denkavit kan Aadal zich niet erop beroepen dat de kalvermester een verkeerde dosis heeft toegediend. Zij stelt dat de kalvermester mocht afgaan op de berekening van de benodigde hoeveelheid die hem door de assistente van de dierenarts was voorgehouden.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de schade van Denkavit ten gevolge van de toediening door haar contractmester [betrokkene 1] van een overdosering van het diergeneesmiddel Furaltadone, namelijk toediening van 5 gram per kalf per voeding in plaats van 0,5 gram, niet aan de dierenarts [betrokkene 4] (verder: de dierenarts) dan wel Aadal kan worden toegerekend, maar is te wijten aan [betrokkene 1] zelf. Op het hoger beroep van Denkavit heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de vordering alsnog afgewezen.
3.3.1 In rov. 4.3 heeft het Hof naar de kern genomen en zakelijk weergegeven geoordeeld dat de dood van de kalveren is te wijten aan een fout waarvoor niet Denkavit maar Aadal verantwoordelijk is.
3.3.2 Daartoe heeft het Hof in die rechtsoverweging onder meer overwogen dat de dierenarts, gelet op het feit dat de aflevering van de Furaltadone aan de veehouder [betrokkene 1] heeft plaatsgevonden door de assistente van de dierenarts zonder dat deze zelf daarbij betrokken was, verwijtbaar in zijn uit de Dgw voortvloeiende verplichting is tekortgeschoten. Voor zover de redenering van het Hof vervolgens op deze overweging voortbouwt, houdt zij het volgende in. Het gevolg van dit tekortschieten is volgens het Hof dat [betrokkene 1] - het Hof onderscheidt daarbij niet tussen de kalvermester [betrokkene 1] en zijn zoon [betrokkene 3] - een veel te grote hoeveelheid Furaltadone (5 kg) heeft meegekregen van de assistente van de dierenarts, welke hoeveelheid bedoeld was om in een periode van vier dagen te worden opgebruikt. "Gelet hierop", aldus het Hof, "ligt het voor de hand dat [betrokkene 1] per keer te grote hoeveelheden heeft toegediend. Hij is door de afgeleverde hoeveelheid op het verkeerde been gezet. Daarom kan de "toedieningsfout" van [betrokkene 1] niet aan [betrokkene 1] dan wel Denkavit worden toegerekend. De toedieningsfout is hier de verwezenlijking van het gevaar waartegen de door [betrokkene 4] overtreden normen juist willen beschermen en ter voorkoming waarvan [betrokkene 4] zich aan de normen had behoren te houden. Voorzover [betrokkene 1] zelf aan de assistente gezegd zou hebben dat hij een hoeveelheid Furaltadone nodig had om 5 gram per kalf per voeding te kunnen toedienen (...), zou de dierenarts deze vergissing uit de wereld hebben moeten helpen, indien deze zichzelf, zoals door de Diergeneesmiddelenwet voorgeschreven, met de afgifte van de Furaltadone had belast en een doseringsvoorschrift had verstrekt. Nu dit om aan de dierenarts toe te rekenen omstandigheden achterwege is gebleven, is er sprake van causaal verband tussen het handelen/nalaten van de dierenarts en de door Denkavit geleden schade, waarvoor de dierenarts dan wel Aadal aansprakelijk is."
3.3.3 Ingevolge art. 29 Dgw kan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bepaalde diergeneesmiddelen aanwijzen welke bij toepassing zonder tussenkomst van een dierenarts gevaar voor de gezondheid van mens of dier kunnen opleveren (de zogenoemde gekanaliseerde geneesmiddelen). Deze worden onderverdeeld in UDD-middelen, die uitsluitend door de dierenarts zelf mogen worden toegepast (art. 30 lid 4) en UDA-middelen, die door anderen dan dierenartsen mogen worden toegepast maar uitsluitend door een dierenarts (of op recept van een dierenarts door een apotheker) mogen worden afgeleverd. Op grond van de Dgw is dus uitsluitend de dierenarts bevoegd tot het afleveren van een gekanaliseerd diergeneesmiddel. Er is ook geen andere wettelijke bepaling die de bevoegdheid tot aflevering van een zodanig diergeneesmiddel toekent aan een dierenarts-assistent. Ook het Hof is klaarblijkelijk en terecht hiervan uitgegaan. Voor zover onderdeel 2.2 van een andere opvatting uitgaat, faalt het derhalve.
3.3.4 Uit art. 29 Dgw volgt dat het kanalisatieregime geldt voor diergeneesmiddelen "welke bij toepassing zonder tussenkomst van een dierenarts gevaar voor de gezondheid van mens of dier kunnen opleveren." Bij zijn hiervoor in 3.3.2 weergegeven redenering is het Hof kennelijk en terecht mede ervan uitgegaan dat de hier overtreden norm, te weten geen afgifte van gekanaliseerde geneesmiddelen anders dan door de dierenarts zelf, strekt ter bescherming tegen het gevaar voor de gezondheid van mens of dier en dat dit belang - in dit geval de gezondheid van de kalveren - is geschaad door de normschending.
3.3.5 De in 3.3.2 weergegeven redenering van het Hof draagt zijn in 3.3.1 weergegeven oordeel zelfstandig. Voor zover onderdeel 2.2 - waarin onderdeel 2.1 nader wordt uitgewerkt - erover klaagt dat het Hof ten onrechte in rov. 4.3 heeft overwogen dat het in de Dgw opgenomen kanalisatieregime ertoe strekt om onoordeelkundig gebruik van diergeneesmiddelen tegen te gaan, kan het niet tot cassatie leiden, nu die overweging geen deel uitmaakt van de hiervoor in 3.3.2 weergegeven redenering van het Hof. Voor zover onderdeel 2.2 erover klaagt dat het Hof ten onrechte in rov. 4.3 heeft overwogen dat de dierenarts in zijn uit de Dgw voortvloeiende verplichting is tekortgeschoten doordat hij niet zelf een doseringsvoorschrift heeft gegeven, kan ook deze klacht niet tot cassatie leiden, nu ook deze overweging geen deel uitmaakt van de hiervoor in 3.3.2 weergegeven redenering van het Hof. In het slot van deze redenering is slechts tot uitdrukking gebracht dat de dierenarts, als hij gedaan had waartoe hij wettelijk verplicht was, te weten zichzelf belasten met de aflevering van de Furaltadone, bij ontdekking van de beweerdelijk door [betrokkene 1] gemaakte vergissing deze uit de wereld had moeten helpen door alsdan het juiste doseringsvoorschrift te verstrekken. Voor zover onderdeel 2.2 ook hierover bedoelt te klagen, faalt deze klacht, omdat dit oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
3.4 Naar volgt uit de in 3.3.2 weergegeven redenering van het Hof, heeft het Hof aangenomen dat de dierenarts zelf onrechtmatig heeft gehandeld door de aflevering van de Furaltadone aan zijn assistente over te laten en door geen doseringsvoorschrift te verstrekken. Onderdeel 2.3 berust dus in zoverre op een verkeerde lezing van het arrest van het Hof. Voormeld oordeel is, anders dan onderdeel 3.2 voorts betoogt, niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd.
3.5 Anders dan onderdeel 2.4 aanvoert, staat de omstandigheid dat het Hof het handelen van de dierenarts niet heeft getoetst aan de maatstaf van zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot (dierenarts) mocht worden verwacht, noch aan de maatstaf van art. 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, niet in de weg aan het oordeel van het Hof dat de dierenarts in het onderhavige geval onrechtmatig heeft gehandeld.
3.6 Ingevolge art. 48 (oud) Rv. was het Hof gehouden de rechtsgronden aan te vullen. Het Hof is dus door, naar blijkt uit het hiervoor in 3.3.2 overwogene, ambtshalve toepassing te geven aan de zogenoemde "omkeringsregel", anders dan onderdeel 3.2 betoogt, niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. Het falen van onderdeel 3.2 brengt mee dat onderdeel 3.1 geen behandeling behoeft.
3.7 Gelet op het in 3.6 overwogene mist de klacht van onderdeel 3.3.3. die ervan uitgaat dat het Hof geen toepassing heeft gegeven aan de "omkeringsregel" feitelijke grondslag.
3.8 De klacht vervat in onderdeel 3.3.1 dat het Hof bij de toepassing van de "omkeringsregel" ervan is uitgegaan dat de Dgw ertoe strekt te voorkomen dat de veehouder aan zijn dieren een overdosis toedient, mist wat betreft de hiervoor in 3.3.2 weergegeven redenering van het Hof feitelijke grondslag naar blijkt uit het hiervoor in 3.3.4 overwogene.
3.9.1 Blijkens rov. 3.4 is het Hof van oordeel dat het aan de dierenarts en niet aan Denkavit is toe te rekenen dat [betrokkene 1] een "toedieningsfout" heeft gemaakt.
3.9.2 Het Hof acht daarvoor redengevend dat [betrokkene 1] "door de afgeleverde hoeveelheid op het verkeerde been is gezet." Hierin ligt besloten het oordeel van het Hof dat [betrokkene 1] ervan mocht uitgaan dat de verstrekte hoeveelheid van vijf kg bestemd was voor een periode van vier dagen en dat [betrokkene 1] (dus) niet zelf nader onderzoek behoefde in te stellen noch een deskundige behoefde te raadplegen met betrekking tot de (juiste) dosering.
3.9.3 Door te oordelen als weergegeven in 3.9.1 heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is voorts zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het in cassatie niet verder op juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk noch onvoldoende gemotiveerd. De in onderdeel 3.3.2 en in onderdeel 3.3.4 - door verwijzing naar onderdeel 3.3.3 - bedoelde omstandigheden behoefden het Hof niet van zijn oordeel te weerhouden. Op dit een en ander stuiten de onderdelen 3.3.2 en 3.3.4 af.
3.10 Onderdeel 4.1 mist feitelijke grondslag, nu het Hof, anders dan het onderdeel aanvoert, de door het onderdeel bedoelde omstandigheden wel in zijn beoordeling heeft betrokken. Het Hof heeft deze omstandigheden kennelijk echter niet van dien aard geacht dat zij aan Denkavit toe te rekenen "eigen schuld" opleveren als bedoeld in art. 6:101 lid 1 BW. Dit oordeel - dat sterk verweven is met waarderingen van feitelijke aard - geeft, anders dan onderdeel 4.2 betoogt, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Het onderdeel faalt derhalve.
3.11.1 In rov. 4.4 heeft het Hof de stelling van Aadal verworpen dat aannemelijk is dat, indien de fout van de dierenarts niet zou zijn gemaakt, de schade ook zou zijn opgetreden, bijvoorbeeld omdat [betrokkene 1] de gehele dosis voor vier dagen in één keer aan zijn kalveren zou hebben toegediend. "Aadal heeft", aldus het Hof, "de aannemelijkheid van haar stelling op geen enkele wijze toegelicht en heeft aldus te dien aanzien onvoldoende gesteld. Het hof gaat daarom voorbij aan het (algemene) bewijsaanbod van Aadal."
3.11.2 Onderdeel 5.1 dat ten betoge strekt dat het Hof niet voorbij had mogen gaan aan het aanbod van Aadal tot (tegen)bewijs, faalt, nu het Hof - in cassatie onbestreden - heeft geoordeeld dat Aadal te dien aanzien niet aan haar stelplicht heeft voldaan en het op die grond aan dit aanbod voorbij kon gaan.
verwerpt het beroep;
veroordeelt Aadal in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Denkavit begroot op € 701,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 juli 2003.