ECLI:NL:HR:2003:AF6608

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/003HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake ontslag op staande voet en vorderingen van de werknemer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [eiser] tegen [verweerder]. De zaak betreft een geschil over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dat door [eiser] aan [verweerder] was gegeven op 30 januari 1998. [Verweerder] had [eiser] gedagvaard voor de Kantonrechter te Alkmaar, waarbij hij vorderingen had ingesteld om te verklaren dat het ontslag nietig was en om betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld. De Kantonrechter oordeelde op 28 april 1999 dat het ontslag op staande voet nietig was en veroordeelde [eiser] tot betaling van salaris en vakantiegeld aan [verweerder].

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar, die op 30 augustus 2001 het vonnis van de Kantonrechter heeft bekrachtigd. Hierna heeft [eiser] cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels.

Uitspraak

27 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/003HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
[verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 9 juni 1998 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Alkmaar en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad als volgens de wet:
1. te verklaren voor recht dat het door [eiser] aan [verweerder] op 30 januari 1998 gegeven ontslag op staande voet nietig is;
2. [eiser] te veroordelen om aan [verweerder] te betalen diens salaris ten bedrage van ƒ 3.172,-- bruto per maand, te rekenen vanaf 1 januari 1998 tot aan de dag dat aan de arbeidsovereenkomst een rechtsgeldig einde zal komen, alsmede te veroordelen tot betaling van 8% vakantiegeld over dit bedrag en tot betaling van de geldelijke tegenwaarde van 42 niet door [verweerder] genoten vakantiedagen, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 1998 en wettelijke vertragingsrente.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 3.460,36, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 1998 tot en met de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] heeft in reconventie de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 28 april 1999 in conventie voor recht verklaard dat het door [eiser] aan [verweerder] op 30 januari 1998 gegeven ontslag op staande voet nietig is, [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] te betalen (a) wegens salaris een bedrag van ƒ 3.172,-- bruto per maand over de periode van 1 januari 1998 tot 1 april 1998, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, (b) de geldelijke tegenwaarde van 42 niet door [verweerder] genoten vakantiedagen, (c) de wettelijke rente vanaf 9 juni 1998 tot aan de dag der voldoening,en (d) de verhoging ex art. 7:625 BW, deze beperkt tot 10% van de hiervoor onder (a) en (b) toegewezen bedragen, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Voorts heeft de Kantonrechter in reconventie de vordering van [eiser] afgewezen.
Tegen dit in conventie en in reconventie tussen partijen gewezen vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar.
Bij vonnis van 30 augustus 2001 heeft de Rechtbank het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 27 juni 2003.