ECLI:NL:HR:2003:AF6599
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- B.C. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een persoon op verdenking van oplichting met grote bedragen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 mei 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van een persoon aan het Koninkrijk Zweden, die wordt verdacht van 'aggravated fraud'. De opgeëiste persoon, geboren in Pakistan in 1951, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland' te Haarlem. De Rechtbank had op 4 december 2002 de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar de verdediging stelde dat de uitlevering niet toelaatbaar was vanwege het ontbreken van de dubbele strafbaarheid. De raadsman voerde aan dat het feit waarvoor uitlevering werd verzocht, oplichting onder verzwarende omstandigheden, in Nederland onbekend was.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de feiten waarvoor uitlevering werd gevraagd, naar Nederlands recht oplichting opleveren. De Hoge Raad concludeerde dat de feiten, zoals beschreven in het uitleveringsverzoek, strafbaar zijn volgens zowel het recht van de verzoekende staat als het Nederlandse recht. De verdediging had een onjuiste opvatting van het begrip dubbele strafbaarheid, aangezien het niet vereist is dat de feiten op dezelfde wijze gekwalificeerd worden in beide rechtsstelsels. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van de Rechtbank.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de dubbele strafbaarheid in uitleveringszaken en bevestigt dat de feiten die aan de uitlevering ten grondslag liggen, ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot uitlevering en de beoordeling van de strafbaarheid van feiten in internationale context.