ECLI:NL:HR:2003:AF6564

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37917
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over geruisloze overgang van onderneming en belastingplichtige verplichtingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een beschikking van de Inspecteur van 28 november 2000, waarin werd beslist op het verzoek van belanghebbende om geruisloze overgang van zijn onderneming als bedoeld in artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Inspecteur had het verzoek afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de voorwaarden voor een geruisloze omzetting van een onderneming in een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid besproken. De Hoge Raad oordeelde dat indien een belastingplichtige een verzoek indient voor een geruisloze omzetting, de Inspecteur dit verzoek moet afwijzen als niet aan de wettelijke vereisten is voldaan. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat in de specifieke feitenconstellatie van belanghebbende geen sprake was van een omzetting van de onderneming in de zin van artikel 18 van de Wet. Dit oordeel was niet onjuist en kon niet in cassatie worden getoetst.

De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van belanghebbende faalden en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de procesgang is gedetailleerd beschreven, inclusief de betrokken partijen en hun standpunten.

Uitspraak

Nr. 37.917
12 september 2003
EC
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 december 2001, nr. BK-01/01222, betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Bij beschikking van 28 november 2000 heeft de Inspecteur beschikt op het verzoek van belanghebbende om geruisloze overgang als bedoeld in artikel 18 van de Wet zijn onderneming als niet gestaakt te beschouwen. Het tegen de beschikking gerichte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak afgewezen.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 12 februari 2003 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.Bij de behandeling van de middelen dient het volgende te worden vooropgesteld.
3.1.1. Indien een belastingplichtige de door hem gedreven onderneming op de voet van artikel 18 van de Wet geruisloos wenst om te zetten in een naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid zal hij hiertoe een verzoek moeten doen op welk verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking zal worden beslist. In geval in de in het verzoek gepresenteerde feiten niet voldaan wordt aan de in de wet voor een dergelijke omzetting gestelde vereisten, zal de inspecteur het verzoek afwijzen. Van het stellen van voorwaarden kan dan geen sprake zijn. De belastingplichtige kan tegen een dergelijke afwijzende beschikking bezwaar maken en eventueel aan de rechter voorleggen.
3.1.2. Indien een verzoek wordt toegewezen en daarbij voorwaarden worden gesteld, kan de belastingplichtige eveneens tegen de desbetreffende beschikking bezwaar aantekenen. Het bezwaar zal dan de inhoud van de gestelde voorwaarden moeten betreffen. Er zal dan - ook in de aanslagregeling - van uitgegaan moeten worden dat met de gepresenteerde feiten voldaan wordt aan de in artikel 18 van de Wet gestelde vereisten.
3.2. Middel II klaagt over het oordeel van het Hof dat bij de door belanghebbende in zijn verzoek voorgestane feitenconstellatie geen sprake is van een omzetting van een onderneming als bedoeld in artikel 18 van de Wet. In die feitenconstellatie zullen, naar blijkens de uitspraak en de stukken van het geding tussen partijen voor het Hof niet in geschil was, de verplichting van belanghebbende uit hoofde van het maatschapscontract zijn volledige arbeid, vlijt en deskundigheid in de maatschap in te brengen, alsmede zijn eventuele verplichtingen jegens derden uit hoofde van de aansprakelijkheid voor beroepsfouten, buiten de inbreng in de BV blijven. Het Hof heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende zijn activiteiten bestaande uit het optreden als loods, dan wel het doen optreden als loods door een ander, na de totstandkoming van de BV op eigen naam zal blijven verrichten en dat het aan deze activiteiten verbonden risico van beroeps-aansprakelijkheid ook dan voor rekening van belanghebbende zal komen. Daarvan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot die kernactiviteiten ook na de totstandkoming van de BV winst uit onderneming zal blijven genieten en dat in dat geval geen sprake is van een omzetting van een onderneming in de zin van artikel 18 van de Wet. Die gevolgtrekking en dat oordeel geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Middel II faalt derhalve eveneens.
3.3. Nu sprake is van een afwijzende beschikking hebben de door de inspecteur gegeven voorwaarden geen betekenis. De middelen III en IV kunnen daarom buiten behandeling blijven.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond, als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2003.