ECLI:NL:HR:2003:AF6236

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01055/02 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage inzake rechtshulpverzoek en inbeslagneming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 28 december 2001. De zaak betreft een beklag ingediend door de betrokkene, die zich verzet tegen de inbeslagneming van voorwerpen in het kader van een rechtshulpverzoek van de Belgische autoriteiten. De betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.T.C. van Kampen, stelde dat de inbeslagneming onrechtmatig was en verzocht om teruggave van de in beslag genomen voorwerpen.

De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden beschikking van de Rechtbank niet in stand kon blijven. De Rechtbank had het beklag van de betrokkene ongegrond verklaard, maar de Hoge Raad vond dat de motivering van de Rechtbank onvoldoende was. De Hoge Raad wees op de noodzaak van een machtiging van de Minister van Justitie voor de inwilliging van rechtshulpverzoeken die verband houden met belastingzaken. De Hoge Raad concludeerde dat er onduidelijkheid bestond over de verleende machtigingen en dat er nader onderzoek nodig was om te bepalen of de inbeslagneming rechtsgeldig was.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en droeg deze op om de zaak opnieuw te behandelen, waarbij de eerdere beslissing over het beklag opnieuw moet worden beoordeeld. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij rechtshulpverzoeken en de vereiste machtigingen in het kader van strafrechtelijke onderzoeken.

Uitspraak

27 mei 2003
Strafkamer
nr. 01055/02 B
LR/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 28 december 2001, nummer RK 01/1391, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de betrokkene ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de in bovenvermelde beschikking omschreven voorwerpen.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. P.T.C. van Kampen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat, aangenomen dat de Rechtbank voor de uitspraak van de Hoge Raad nog niet onherroepelijk een uitspraak zal hebben gedaan die meebrengt dat de na te noemen beslissing overbodig is, of de betrokkene in dit cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, de Hoge Raad de bestreden beschikking vernietigt, het beklag gegrond verklaart voorzover het inhoudt dat het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof moet worden geweigerd wegens de onrechtmatigheid die de inbeslagneming van voorwerpen onder de betrokkene aankleeft, en de teruggave van die voorwerpen aan de betrokkene gelast.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de ongegrondverklaring van het beklag door de Rechtbank.
3.2. Het gaat in deze zaak om het volgende. De Belgische autoriteiten hebben in het kader van een door hen ingesteld strafrechtelijk onderzoek tegen [persoon 1] de Nederlandse autoriteiten verzocht om rechtshulp. In het kader van dat verzoek is onder de betrokkene een aantal bescheiden in beslag genomen. Daartegen heeft de betrokkene een klaagschrift ingediend. In de bestreden beschikking is dat klaagschrift door de Rechtbank ongegrond verklaard.
3.3. De bestreden beschikking houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De rechtbank is met de raadsman van oordeel, dat er voor de inwilliging van een rechtshulpverzoek dat betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten met betrekking tot belastingen of daarmee verband houdende feiten, en waarvan inwilliging van belang kan zijn voor 's Rijks belastingen, dan wel aan een verzoek betrekking hebbende op gegevens, welke onder 's Rijks belastingdienst rusten, een machtiging is vereist van de Minister van Justitie na overleg met de Minister van Financiën.
Uit het dossier is gebleken dat, in afwijking van hetgeen ter zitting werd geconstateerd, niet één maar twee machtigingen zijn verstrekt. Eén is gedateerd voor de inbeslagname (11 oktober 2000) en één is gedateerd na de inbeslagname van de voorwerpen (24 april 2001). Beide machtigingen zijn gegeven in het kader van het verzoek om rechtshulp van de Belgische autoriteiten in de strafzaak tegen [persoon 1], en naar de officier van justitie verklaarde inmiddels ook tegen [betrokkene] Laatstgenoemde machtiging is gegeven in het kader van een aanvullend rechtshulpverzoek, en heeft derhalve geen betrekking op de in het klaagschrift bedoelde voorwerpen.
De machtiging gegeven op 11 oktober 2000 ziet op de in het klaagschrift opgenomen voorwerpen.
Gelet echter op de tekst van bedoelde machtiging - waarin enerzijds een machtiging wordt verstrekt doch anderzijds wordt gesteld dat een wettelijke grondslag daartoe ontbreekt - is thans nog allerminst duidelijk of deze machtiging het beoogde rechtsgevolg kan hebben. Daartoe zal in het kader van het verzoek ex artikel 552p van het Wetboek van Strafvordering jegens [betrokkene] nader onderzoek moeten worden verricht.
Zolang de uitkomsten daarvan niet voorhanden zijn, dient het beslag in stand te blijven."
3.4. Het hier toepasselijke art. 552m, derde lid, Sv luidt:
"Aan verzoeken, die zijn gedaan ten behoeve van een onderzoek naar strafbare feiten met betrekking tot retributies, belastingen, douane, deviezen, of daarmede verband houdende feiten, en waarvan de inwilliging van belang kan zijn voor 's Rijks belastingdienst, dan wel aan verzoeken betrekking hebbende op gegevens welke onder 's Rijks belastingdienst berusten of aan ambtenaren van deze dienst in de uitoefening van hun bediening bekend zijn geworden, wordt niet voldaan dan krachtens machtiging van de Minister van Justitie. Die machtiging kan alleen worden gegeven voor verzoeken die op een verdrag zijn gegrond en slechts na overleg met de Minister van Financiën."
3.5. Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van de Minister van Justitie van 11 oktober 2000, inhoudende een machtiging als bedoeld in art. 552m, derde lid, Sv. Deze brief houdt, voorzover nu van belang, het volgende in:
"Hierbij machtig ik u op grond van artikel 552m, lid 3 Wetboek van Strafvordering over te gaan tot de uitvoering van het verzoek. Bijgesloten treft u een brief van 15 september 2000 no. J 00/132 van het Hoofd van de FIOD te Haarlem aan (...). In deze brief wordt melding gemaakt van het feit dat van ontneming geen sprake kan zijn daar, voor wat betreft de directe belastingen met België daar hiervoor een wettelijke grondslag ontbreekt. (artikel 50 van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst.)"
3.6.1. In de hiervoor weergegeven brief is kennelijk bij vergissing in plaats van het woord "inbeslagneming" het woord "ontneming" opgenomen. De Hoge Raad leest de brief in zoverre verbeterd.
3.6.2. In het licht van die aldus gelezen brief is het oordeel van de Rechtbank dat het beklag ongegrond is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande beklag opnieuw wordt behandeld.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2003.