ECLI:NL:HR:2003:AF6208

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/276HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens ontbreken van grieven

In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen [A] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats]. De vordering betreft een betaling van ƒ 5.770,29, die door [A] is ingesteld bij de Kantonrechter te Amsterdam. De Kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de Kantonrechter te Haarlem. Deze laatste heeft op 12 december 2001 eiseres veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Haarlem, maar is bij vonnis van 18 juni 2002 niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Eiseres heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen dit vonnis.

De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de Rechtbank terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen grieven heeft voorgedragen tegen het vonnis waarvan beroep. Eiseres heeft aangevoerd dat een memorie van grieven tijdig was verzonden, maar de Hoge Raad oordeelt dat de indiening van deze memorie ter zitting had moeten plaatsvinden. Het niet indienen van de memorie van grieven op de rolzittingen leidt tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiseres in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [A] op nihil zijn begroot.

De uitspraak is gedaan door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.G. Pos, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 16 mei 2003.

Uitspraak

16 mei 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/276HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Hemelaar,
t e g e n
[A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [A] - heeft bij exploit van 23 januari 2001 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam en gevorderd [eiseres] te veroordelen om aan [A] te betalen de somma van ƒ 5.770,29.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter te Amsterdam heeft zich bij vonnis van 17 juli 2001 onbevoegd verkaard van de door [A] ingestelde eis kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich bevond verwezen naar de Kantonrechter te Haarlem. Na mondelinge behandeling heeft de Kantonrechter te Haarlem bij vonnis van 12 december 2001 [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [A] van ƒ 5.770,29 te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 5.017,64 vanaf 8 september 2000 tot aan de dag der algehele voldoening. Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Haarlem.
Bij vonnis van 18 juni 2002 de Rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [A] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De Rechtbank heeft [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep omdat zij "geen grieven heeft voorgedragen tegen het vonnis waarvan beroep".
3.2 Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat geen grieven zijn voorgedragen tegen het vonnis waarvan beroep "een onjuiste interpretatie van de feiten" vormt en daarom zowel een verzuim van vormen als een schending van het recht oplevert.
3.3 Door [eiseres] is in cassatie aangevoerd dat een memorie van grieven voor de zitting van 7 mei 2002 reeds op 10 april 2002 is verzonden aan de Rechtbank doch is teruggezonden aan haar raadsman. Deze memorie heeft de raadsman van [eiseres] volgens haar pas bereikt na de zitting van 7 mei 2002. Daarna heeft de raadsman van [eiseres], naar zij stelt, van de griffie van de Rechtbank te horen gekregen dat de memorie van grieven mocht worden genomen op 3 juli 2002. Uit de ambtshalve door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen, zoals vermeld in zijn conclusie onder 6, blijkt echter dat de zaak op 7 mei 2002 door de rolrechter is verwezen naar de rolzitting van 21 mei 2002. Ook op die zitting heeft [eiseres] geen memorie van grieven doen nemen.
3.4 Uit hetgeen hiervóór in 3.3 is overwogen blijkt dat namens [eiseres] op beide daartoe bestemde rolzittingen geen memorie van grieven is genomen. Anders dan [eiseres] meent, was niet voldoende dat de memorie van grieven tijdig aan de griffie was gezonden, doch had de indiening ervan, nu bij de Rechtbank een rolzitting wordt gehouden, op grond van het bepaalde in art. 82 lid 3 Rv. ter zitting dienen te geschieden. Dat deze indiening achterwege is gebleven, moet aan [eiseres] worden toegerekend. De klacht dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [eiseres] geen grieven heeft voorgedragen, faalt.
3.5 Het middel klaagt voorts dat de Rechtbank eraan voorbij heeft gezien dat in elk geval grieven in de dagvaarding in hoger beroep waren opgenomen. Deze klacht berust op een onjuiste rechtsopvatting en kan daarom niet tot cassatie leiden. Van behoorlijk in het geding naar voren gebrachte grieven kan, ook als in de appeldagvaarding grieven zouden zijn opgenomen, slechts sprake zijn indien deze grieven door een proceshandeling - met name de conclusie van eis in hoger beroep/memorie van grieven - aan de rechter ter beoordeling zijn voorgelegd, zoals in de appeldagvaarding ook was aangekondigd: "Appellante zal bij Memorie van Grieven haar grieven tegen het vonnis formuleren". Het niet concluderen voor eis in hoger beroep leidt, behoudens in zich hier niet voordoende omstandigheden, ook onder het sinds 1 januari 2002 geldende procesrecht in hoger beroep ingevolge art. 347 Rv. tot niet-ontvankelijkverklaring van appellant in zijn hoger beroep (vgl. HR 4 april 1997, nr. 16238, NJ 1998, 220). De Rechtbank heeft met haar overweging dat [eiseres] geen grieven heeft voorgedragen, kennelijk en terecht niet het oog gehad op de inhoud van de appeldagvaarding, maar op het hiervóór in 3.4 als juist aanvaarde feit dat [eiseres] geen memorie van grieven/conclusie van eis in hoger beroep heeft doen nemen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [A] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.G. Pos, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 16 mei 2003.