3.3.5 Onderdeel 2.2 somt allereerst een aantal omstandigheden op, waarop [eiser] zich heeft beroepen ten betoge dat de onderhavige verzekering een sommenverzekering is, en verbindt hieraan vervolgens enige rechts- en motiveringsklachten. Onderdeel 2.3 komt op tegen de betekenis die het Hof heeft gehecht aan de inhoud van de offerte van 17 april 1987 en van het daaraan voorafgegane aanvraagformulier.
De klacht dat, voorzover het Hof van oordeel mocht zijn dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de vraag of sprake is van een sommenverzekering, dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, mist feitelijke grondslag. Het Hof heeft onderkend dat de aan hem voorgelegde gegevens betreffende de verzekering niet eenduidig waren en is op grond van een afweging tot het oordeel gekomen dat de verzekering een schadeverzekering is. Daarbij heeft het Hof in het bijzonder betekenis gehecht aan (i) het door B.V. Assurantiebedrijf Algemene Bank Nederland Helmond, tussenpersoon van HKA, ingevulde aanvraagformulier, waarin wordt verwezen naar een gesprek van 19 maart 1987, (ii) de vervolgens door Nationale-Nederlanden uitgebrachte offerte, gedateerd 17 april 1987, (iii) een aan Nationale-Nederlanden gerichte brief van Algemene Bank Nederland N.V., Afdeling Assurantie, van 4 juli 1990, (iv) de inhoud van het deelnemersbewijs dat door Nationale-Nederlanden aan [eiser] werd verstrekt, en (v) het feit dat [eiser] jaarlijks een door hem ondertekende opgave van zijn salaris heeft gedaan, welke door de tussenpersoon aan Nationale-Nederlanden is toegezonden. De aldus door het Hof gegeven motivering is niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende. Anders dan in onderdeel 2.3 wordt betoogd, kan hieraan niet afdoen dat het aanvraagformulier en de offerte ook elementen bevatten die voor een andere uitleg pleiten.
De klacht dat de motivering waarmee het Hof het door [eiser] gedane beroep op art. 18 van de polisvoorwaarden heeft verworpen, onbegrijpelijk is, omdat het Hof slechts overweegt dat de daarin voorziene mogelijkheid niet met zich brengt dat de verzekering in het normale geval van voortgaande dienstbetrekking het karakter van een sommenverzekering krijgt, terwijl betoogd was dat deze omstandigheid de stelling ondersteunt dat de verzekering óók in het 'normale geval' een sommenverzekering is, kan wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden, nu het Hof met het woord "krijgt" kennelijk niet meer bedoelt dan dat het in art. 18 bepaalde ten aanzien van het onderhavige geval niet tot een ander oordeel leidt.
De klacht dat het Hof zijn uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd door geen aandacht te besteden aan art. 7 en art. 6 van de polisvoorwaarden faalt eveneens. Het Hof is in rov. 4 van zijn eerste tussenarrest uitdrukkelijk ingegaan op art. 6. Voor art. 7 geldt dat [eiser] daarover geen stelling heeft aangevoerd, die het Hof ertoe noopte om in zijn motivering uitdrukkelijk op deze bepaling in te gaan.
De rechtsklachten van de onderdelen 2.2 en 2.3 bouwen kennelijk voort op onderdeel 2.1 en moeten het lot daarvan delen.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de onderdelen 2.2 en 2.3 tevergeefs zijn voorgesteld.