ECLI:NL:HR:2003:AF5834

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02731/02 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Russische Federatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Groningen van 27 november 2002. De Rechtbank had de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Russische Federatie toelaatbaar verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in Rusland in 1975, verbleef ten tijde van de aanzegging in het Huis van Bewaring te Groningen. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de opgeëiste persoon, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.J.B. de Jong. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.

De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak van de Rechtbank ten aanzien van de strafbaarheid naar Nederlands recht vernietigd moest worden. De Hoge Raad stelde vast dat de feiten waarvoor uitlevering kan worden toegestaan, strafbaar zijn op grond van artikel 300 in verbinding met artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad merkte op dat de Rechtbank onjuist had geoordeeld over de maximale vrijheidsstraf die opgelegd kon worden, aangezien deze niet ten minste een jaar kon bedragen, zoals vereist door het Europees Verdrag betreffende uitlevering.

De Hoge Raad concludeerde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, maar dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad deed wat de Rechtbank had behoren te doen en oordeelde dat de uitlevering aan de Russische Federatie op basis van de feiten die aan de uitlevering ten grondslag lagen, mogelijk was. De beslissing van de Hoge Raad werd uitgesproken door vice-president W.J.M. Davids, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

8 april 2003
Strafkamer
nr. 02731/02 U
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 27 november 2002, nummer RK 02/486, op een verzoek van de Russische Federatie tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Rusland) op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging in cassatie verblijvende in het Huis van Bewaring te Groningen.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Russische Federatie toelaatbaar verklaard ter zake van de feiten zoals aangeduid in de bestreden uitspraak.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. F.J.B. de Jong, advocaat te Assen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de in art. 2, eerste lid, EUV vereiste dubbele strafbaarheid onder meer het volgende in:
"De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn (art. 307 Sr.), terwijl het misdrijf is gepleegd in de uitoefening van enig ambt of beroep (art. 309 Sr.). Daarvoor kan eveneens een vrijheidsstraf van ten hoogste een jaar worden opgelegd."
4.2. Het misdrijf als voorzien en strafbaar gesteld in art. 307 Sr kan worden bestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste negen maanden. In de gevallen als bedoeld in art. 309 Sr kan de gevangenisstraf met een derde worden verhoogd. In die gevallen kan dus een gevangenisstraf worden opgelegd van ten hoogste twaalf maanden of - gelet op art. 88 Sr - 360 dagen. Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat te dezen naar Nederlands recht een vrijheidsstraf van ten minste een jaar kan worden opgelegd, zodat in dat opzicht is voldaan aan voormeld verdragsvereiste, is derhalve onjuist.
4.3. De bestreden uitspraak kan in zoverre niet in stand blijven. De Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen.
4.4. De feiten waarvoor de uitlevering is gevraagd zijn naar Nederlands recht strafbaar op grond van art. 300 in verbinding met art. 44 Sr. Daarvoor kan een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste een jaar worden opgelegd.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad - afgezien van het hiervoor onder 4 overwogene - ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van de strafbaarheid naar Nederlands recht;
Verstaat dat de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan naar Nederlands recht strafbaar zijn gesteld bij art. 300 in verbinding met art. 44 Sr;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 8 april 2003.