ECLI:NL:HR:2003:AF5825
Hoge Raad
- Cassatie
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994, opgelegd aan X B.V. De belanghebbende was aanvankelijk aangeslagen naar een belastbaar bedrag van nihil, maar de Inspecteur legde een navorderingsaanslag op van ƒ 24.901, met een verhoging van ƒ 24.901. Deze verhoging werd later door de Inspecteur tot 50% kwijtgescholden. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging, heeft de Inspecteur deze handhaafd. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde, de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de navorderingsaanslag verminderde tot nihil. Zowel de belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën hebben cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het Hof de navorderingsaanslag al had verminderd tot nihil. Dit betekent dat het beroep van de belanghebbende geen voor haar gunstiger resultaat kan opleveren. De Hoge Raad verklaart het beroep van de Staatssecretaris ongegrond. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht, evenals de beroepschriften in cassatie. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, D.G. van Vliet en P. Lourens, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2003. Het griffierecht dat door de belanghebbende is betaald, wordt teruggegeven, terwijl van de Staat een griffierecht wordt geheven voor het beroep in cassatie van de Staatssecretaris.