ECLI:NL:HR:2003:AF5690

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01466/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake verduistering door beroepsbeoefenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 5 december 2001 was gewezen. De verdachte, geboren in 1944 en wonende te [woonplaats], was eerder door de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 22 juni 2000 veroordeeld voor verduistering, gepleegd door een beroepsbeoefenaar. Het Gerechtshof had deze veroordeling bevestigd en de verdachte tot twaalf maanden gevangenisstraf veroordeeld.

De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.M. Sjöcrona. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Hof, met uitzondering van de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde, en heeft verzocht om verwijzing naar een aangrenzend Hof voor herbehandeling van het hoger beroep.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. Het eerste middel betrof de klacht dat het Hof niet gemotiveerd had beslist op een gevoerd verweer. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende gemotiveerd had beslist en dat de primaire klacht feitelijke grondslag mist. Het tweede middel werd eveneens verworpen, omdat het niet tot cassatie kon leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat er geen gronden aanwezig waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

16 september 2003
Strafkamer
nr. 01466/02
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 december 2001, nummer 22/002887-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 22 juni 2000 - de verdachte ter zake van "verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Sjöcrona, advocaat te 's -Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest - behoudens voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde - en verwijzing in zoverre naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd gemotiveerd te beslissen op een gevoerd verweer, althans dat zijn beslissing dienaangaande ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Het Hof heeft, voorzover hier van belang, bewezenverklaard hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd in voege als in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 is weergegeven.
3.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota is - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - aangevoerd hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 is weergegeven.
3.4. Het Hof heeft dat verweer verworpen op de gronden die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 zijn vermeld.
3.5. Het hiervoor onder 3.3 bedoelde betoog komt erop neer dat de verdachte heeft gehandeld overeenkomstig nadere instructies van [E] op welke instructies hij meende te mogen en moeten afgaan. Ter verwerping van dat verweer heeft het Hof tot uitdrukking gebracht (a) dat de door BHW aan de verdachte gegeven instructies duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn, (b) dat de stelling dat de verdachte op grond van "de mededelingen" van [E] heeft aangenomen dat de BHW in de onderhavige gevallen geen hypothecaire zekerheidsstelling wenste en haar had gemachtigd om de verdachte te instrueren de gelden zonder die zekerheidsstelling af te geven, ongeloofwaardig is, en (c) dat geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan de verdachte erop mocht vertrouwen dat de instructies van [E] waren gebaseerd op een door BHW gegeven volmacht.
3.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de primaire klacht dat het Hof heeft verzuimd bepaaldelijk een met redenen omklede beslissing te geven omtrent het gevoerde verweer, feitelijke grondslag mist. De subsidiaire klacht faalt eveneens, aangezien 's Hofs - niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gevend - oordeel toereikend is gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat bij het, nadien gewezen, in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 13 weergegeven vonnis van de civiele kamer van de Rechtbank te 's Gravenhage van 17 juni 1998, gewezen tussen BHW als eiseres en de verdachte als gedaagde, is beslist dat de verdachte "alle aanleiding had te veronderstellen" dat [E] bevoegd was tot het geven van instructies die afweken van de door BHW gegeven instructies, waarop beroep is gedaan ter staving van het gevoerde verweer. De kennelijk aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat het Hof uitdrukkelijk had moeten motiveren dat en waarom het is voorbijgegaan aan het oordeel van de Rechtbank vindt geen steun in het recht.
3.7. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 september 2003.