ECLI:NL:HR:2003:AF5553
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de beschikking van het Gerechtshof inzake alimentatie na echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende alimentatie na echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, had in eerste instantie een uitkering tot levensonderhoud van ƒ 4.365,-- aan de vrouw, verweerster in cassatie, moeten betalen, zoals vastgesteld door de Rechtbank te Utrecht op 22 december 1999. De vrouw had echter in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam verzocht om een verhoging van deze uitkering naar ƒ 5.000,-- per maand. Het Gerechtshof heeft op 1 augustus 2002 de uitkering vastgesteld op € 575,-- per maand, wat leidde tot het cassatieberoep van de man.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het verweer van de man, dat partijen waren overeengekomen dat de vrouw na de boedelscheiding geen aanspraak meer zou maken op alimentatie. Dit verweer was door de Rechtbank verworpen, maar de man had dit in hoger beroep niet prijsgegeven. De Hoge Raad benadrukte dat het Gerechtshof, na te hebben geoordeeld dat de vrouw behoefte had aan aanvullende alimentatie, dit verweer had moeten behandelen. De devolutieve werking van het hoger beroep verplichtte het Hof om alle niet prijsgegeven stellingen van de man in zijn beoordeling te betrekken.
De overige klachten van de man konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Gerechtshof en verwees de zaak voor verdere behandeling naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige behandeling van alle verweren in hoger beroep en de verplichting van de rechter om alle relevante stellingen te overwegen.