ECLI:NL:HR:2003:AF5544

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/360HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van een vordering tot betaling door A Management en Consult B.V. tegen een niet verschenen verweerder

In deze zaak heeft A Management en Consult B.V. (hierna: eiseres) een cassatieprocedure aangespannen tegen een niet verschenen verweerder. De eiseres was eerder door de Rechtbank te Groningen veroordeeld om een bedrag van ƒ 145.250,-- te betalen aan de verweerder, met wettelijke rente vanaf 7 januari 1998. Dit vonnis werd bekrachtigd door het Gerechtshof te Leeuwarden op 5 september 2001. De eiseres heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld, waarbij de cassatiedagvaarding aan het arrest van de Hoge Raad is gehecht. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gegeven zonder nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de niet verschenen verweerder op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan op 27 juni 2003 en openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels.

Uitspraak

27 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/360HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[A] MANAGEMENT EN CONSULT B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.D. Boetje,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 17 juni 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [A] Management - gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hogere voorzieningen, [A] Management te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 147.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 1998, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening.
[A] Management heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 11 augustus 2000 [A] Management veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 145.250,--, te vermeerderen met rente overeenkomstig het wettelijk tarief vanaf 7 januari 1998, [A] Management in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] veroordeeld, dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [A] Management hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 5 september 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [A] Management beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[A] Management heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [A] Management in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 27 juni 2003.