ECLI:NL:HR:2003:AF5408

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02109/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake strafzaak op basis van de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 12 maart 2002 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1966. De verdachte was veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor verschillende strafbare feiten, waaronder het medeplegen van het voorbereiden van een feit als bedoeld in de Opiumwet, deelnemen aan een criminele organisatie, en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. G. Meijers. De Advocaat-Generaal, Jörg, concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.

De Hoge Raad beoordeelde verschillende middelen die door de verdediging waren ingediend. Het eerste middel betrof de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet openbaar was geweest, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen wettige grond was voor deze klacht. Het tweede middel werd verworpen zonder nadere motivering, omdat het niet leidde tot rechtsvragen van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het derde middel betrof de bewijsvoering, waarbij de verdediging aanvoerde dat een proces-verbaal van politie niet redengevend was voor de bewezenverklaring. Ook dit middel faalde. Het vierde middel ging over het ontbreken van een proces-verbaal van een eerdere zitting, maar ook dit middel werd verworpen.

Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat de ingediende middelen niet tot cassatie konden leiden en dat er geen grond was om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De Hoge Raad verwerpt het beroep, en het arrest werd uitgesproken op 6 mei 2003 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier.

Uitspraak

6 mei 2003
Strafkamer
nr. 02109/02
EdK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 maart 2002, nummer 20/001210-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 9 april 2001 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van: om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit", 2. "deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a (oud) van de Wet wapens en munitie", "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, (oud) van de Wet wapens en munitie" en "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, (oud) van de Wet wapens en munitie" en 4. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B (oud) van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2002 aan nietigheid lijdt omdat een deel van dat onderzoek zonder wettige grond niet in het openbaar heeft plaatsgevonden.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2002 houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De voorzitter verzoekt de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en een gedeelte van het publiek de zaal te verlaten teneinde de verdachte en haar raadsman, buiten aanwezigheid van anderen dan direct betrokkenen, in de gelegenheid te stellen mededelingen te doen omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Men geeft hieraan gevolg.
(...)
De verdachte verklaart, met betrekking tot haar persoonlijke omstandigheden, - zakelijk weergegeven - als volgt:
(...).
Hierna wordt de zitting weer in aanwezigheid van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], hun raadslieden en de rest van het publiek voortgezet."
3.3. Nu voormeld proces-verbaal niet inhoudt dat het Hof heeft bevolen dat enig gedeelte van de behandeling van de zaak met gesloten deuren zou plaatsvinden, kan de klacht dat het daarin bedoelde onderdeel van het onderzoek ter terechtzitting in strijd met de in het middel genoemde voorschriften niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.4. Voorzover het middel erover beoogt te klagen dat de Voorzitter van het Hof op onjuiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden, kan het evenmin tot cassatie leiden, nu de klacht een handeling betreft waartegen beroep in cassatie niet openstaat.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel bevat de klacht dat het als bewijsmiddel 3 tot bewijs van het onder 1 tenlastegelegde feit gebezigde proces-verbaal van politie wat betreft de daarin vermelde kilometerstand niet redengevend is voor de bewezenverklaring.
5.2. Het middel faalt op de grond vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 17.
6. Beoordeling van het vierde middel
6.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof mede heeft beraadslaagd en beslist naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2001, terwijl een proces-verbaal van dat onderzoek niet is opgemaakt althans zich niet bevindt bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken.
6.2. Het middel faalt op de grond vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 19.
7. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
8. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 6 mei 2003.