ECLI:NL:HR:2003:AF5250
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een arrest inzake wederspannigheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 2 februari 1993 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1953 en wonende te [woonplaats], had eerder al twee aanvragen tot herziening ingediend, welke door de Hoge Raad op respectievelijk 17 januari 1995 en 7 oktober 1997 niet-ontvankelijk waren verklaard. De aanvrage tot herziening in deze zaak steunt op gronden die in de eerdere beslissingen als ongenoegzaam zijn beoordeeld, waardoor deze niet kan worden ontvangen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoen aan de vereisten van artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering, wat betekent dat de aanvrage ook in dat opzicht niet ontvankelijk is. De zaak betreft een veroordeling van de aanvrager voor wederspannigheid, waarbij het Hof de aanvrager had veroordeeld tot een geldboete van zevenhonderdvijftig gulden, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere veroordeling in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, en is openbaar gemaakt op 31 januari 2006.