ECLI:NL:HR:2003:AF5113

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37757
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • J.W. van den Berge
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag inkomstenbelasting en de waarde van blooteigendom van onroerende zaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 oktober 2001, nr. BK-00/01717, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 283.563, en na bezwaar was deze door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende op 27 november 1981 samen met zijn broers en zuster de blooteigendom van een onroerende zaak heeft verkregen. Op dezelfde dag werd er een recht van vruchtgebruik gevestigd ten behoeve van een stichting, dat eindigt bij het overlijden van een familielid van belanghebbende. De levensverwachting van dit familielid was op het moment van vestiging van het vruchtgebruik twintig jaar en vier maanden.

In cassatie was in geschil de hoogte van het bedrag dat op grond van artikel 25b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 als inkomsten uit vermogen in aanmerking moet worden genomen. Het Hof had geoordeeld dat de waarde van de blooteigendom per 1 januari 1996 berekend moest worden met toepassing van de samengestelde-interestmethode. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel van het Hof juist was en verwierp het cassatiemiddel.

De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 28 februari 2003 door de vice-president en de raadsheren in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 37.757
28 februari 2003
SE
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 oktober 2001, nr. BK-00/01717, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 283.563, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft op 27 november 1981 tezamen met zijn twee broers en zijn zuster de blooteigendom verkregen van een onroerende zaak. Op dezelfde dag is op de onroerende zaak een recht van vruchtgebruik gevestigd ten behoeve van een stichting, welk vruchtgebruik eindigt bij het overlijden van een familielid van belanghebbende. Ten tijde van de vestiging van het recht van vruchtgebruik was de statistische levensverwachting van dat familielid twintig jaar en vier maanden.
3.2. Voor het Hof was in geschil de hoogte van het bedrag dat op grond van artikel 25b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 als inkomsten uit vermogen in aanmerking moet worden genomen. Het Hof heeft geoordeeld dat de waarde van de blooteigendom van de onroerende zaak per 1 januari 1996 dient te worden berekend met toepassing van de samengestelde-interestmethode, waarmee het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat het voordeel dat bij belanghebbende is opgekomen ten gevolge van het verstrijken van de periode van het recht van vruchtgebruik tot 1 januari 1996 dient te worden berekend met toepassing van de samengestelde-interestmethode. Tegen dit oordeel keert zich het middel tevergeefs, aangezien dit oordeel juist is.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2003.