ECLI:NL:HR:2003:AF5113
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en de waarde van blooteigendom van onroerende zaak
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 oktober 2001, nr. BK-00/01717, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 283.563, en na bezwaar was deze door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende op 27 november 1981 samen met zijn broers en zuster de blooteigendom van een onroerende zaak heeft verkregen. Op dezelfde dag werd er een recht van vruchtgebruik gevestigd ten behoeve van een stichting, dat eindigt bij het overlijden van een familielid van belanghebbende. De levensverwachting van dit familielid was op het moment van vestiging van het vruchtgebruik twintig jaar en vier maanden.
In cassatie was in geschil de hoogte van het bedrag dat op grond van artikel 25b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 als inkomsten uit vermogen in aanmerking moet worden genomen. Het Hof had geoordeeld dat de waarde van de blooteigendom per 1 januari 1996 berekend moest worden met toepassing van de samengestelde-interestmethode. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel van het Hof juist was en verwierp het cassatiemiddel.
De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 28 februari 2003 door de vice-president en de raadsheren in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.