ECLI:NL:HR:2003:AF5099

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/148HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over hoofdelijke veroordeling en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, verweerders in cassatie gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. Eiser vorderde een hoofdelijke veroordeling van de verweerders tot betaling van een bedrag van ƒ 400.000,--, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De vordering werd in eerste instantie door de Rechtbank afgewezen voor de verweerders 1 t/m 4, terwijl verweerder 5 werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 346.599,50, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat het vonnis van de Rechtbank bevestigde, met uitzondering van de zaak tegen verweerder 3, waartegen het Hof verdere beslissingen aanhield. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de klachten in de cassatie niet gegrond verklaard, omdat deze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot voor de verschillende verweerders. De uitspraak is gedaan door de vice-president P. Neleman en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en openbaar uitgesproken op 23 mei 2003.

Uitspraak

23 mei 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/148HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E.J.W.P. Deen,
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen,
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. E. van Staden ten Brink,
5. [Verweerder 5],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen het Koninkrijk,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploiten van 17 en 18 mei 1995 verweerders in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: [verweerders 1 t/m 5] dan wel gezamenlijk [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betaald hebbende, de overigen zullen zijn gekweten, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van ƒ 400.000,--, te vermeerderen met 15% buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente vanaf 18 april 1995 tot aan de datum van algehele voldoening, en [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van de beslagen daaronder begrepen.
Bij conclusie van repliek heeft [eiser] zijn eis gewijzigd in dier voege dat hij thans in hoofdsom vordert een bedrag van ƒ 346.599,50, te vermeerderen met een bedrag van ƒ 59.570,-- wegens buitengerechtelijke incassokosten en kosten wegens rechtsbijstand van ƒ 15.000,--, in totaal derhalve ƒ 421.169,50, met rente.
[Verweerders 1 t/m 4] hebben ieder afzonderlijk de vordering bestreden en [verweerder 2] heeft gevorderd de gelegde conservatoire beslagen op te heffen. [Verweerder 5] is niet verschenen.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 11 december 1996:
ten aanzien van [verweerder 5]:
- [Verweerder 5] veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 346.599,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 399.400,-- vanaf 19 april 1995 tot en met 26 april 1995 en over een bedrag van ƒ 361.599,50 vanaf 27 april 1995 tot en met 1 mei 1995 en over een bedrag van ƒ 346.599,50 vanaf 2 mei 1995 tot aan de dag van de algehele voldoening, en
- het meer of anders gevorderde afgewezen;
ten aanzien van [verweerders 1 t/m 4]:
- de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Daarbij heeft hij gevorderd voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog:
1. primair: [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen, des de een betaald hebbende, de overigen gekweten zullen zijn, tot betaling aan [eiser] van een bedrag ad ƒ 400.000,-- te vermeerderen met 15% buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente vanaf 18 april 1995 tot aan de dag van algehele voldoening;
2. subsidiair: [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betaald hebbende, de overigen gekweten zullen zijn, om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 346.599,50, te vermeerderen met 15% buitengerechtelijke incassokosten daarover ad ƒ 59.570,--, te vermeerderen met de kosten van rechtsbijstand ter zake van voeging als benadeelde partij in de strafzaken tegen [verweerder] c.s., te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 april 1995 tot 27 april 1995 over ƒ 37.800,50, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 april 1995 tot 2 mei 1995 over ƒ 15.000,--, alsmede te vermeerderen met wettelijke rente over ƒ 346.599,50 vanaf 19 april 1995 tot aan de dag van algehele voldoening;
3. [Verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betaald hebbende, de overigen gekweten zullen zijn, in de kosten van beide instantiën, die van de beslagen daaronder begrepen.
Bij arrest van 14 december 2000 heeft het Hof het aangevallen vonnis van de Rechtbank, voor zover gewezen tussen [eiser] als eiser en [verweerders 1, 2, 4 en 5] telkens als gedaagde, bekrachtigd, [verweerder 3] tot het in rov. 12 van dit arrest omschreven tegenbewijs toegelaten, en in de zaak tegen [verweerder 3] iedere verdere beslissing aangehouden.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerders 1 en 4] hebben ieder afzonderlijk geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Tegen [verweerders 3 en 5] is verstek verleend.
[Verweerders 1 en 4] hebben ieder de zaak schriftelijk doen toelichten door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot:
- niet-ontvankelijkverklaring van [eiser], voor zover het cassatieberoep is gericht tegen [verweerder 3], en
- verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van:
-[verweerder 1] begroot op € 885,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris;
-[verweerder 2] begroot op in totaal € 715,93 waarvan € 662,04 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier en € 53,89 aan [verweerder 2];
-[verweerder 4] begroot op in totaal € 1.648,62 waarvan € 1.594,73 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier en € 53,89 aan [verweerder 4], en
-[verweerders 3 en 5] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 23 mei 2003.