ECLI:NL:HR:2003:AF4953
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.C. van Oven
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over hondenbelasting en boetebeschikking door de gemeente Waterland
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 oktober 2001, betreffende een aanslag in de hondenbelasting en een daarbij gegeven boetebeschikking. De gemeente Waterland had voor het jaar 2000 een aanslag in de hondenbelasting opgelegd van ƒ 180, evenals een boete van ƒ 180. Na bezwaar van de belanghebbende zijn zowel de aanslag als de boete verminderd tot ƒ 75. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de boetebeschikking vernietigde maar de aanslag bevestigde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld, waarop het college van burgemeester en wethouders van Waterland een verweerschrift indiende en incidenteel beroep in cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de chef van het bureau Financiën van de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende tijdig in kennis is gesteld van de gronden voor de boete, zoals vereist door artikel 67g, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Hoge Raad stelt vast dat de publicatie van het beleid inzake boetes niet volstaat; er moet in elk individueel geval mededeling worden gedaan aan de belastingplichtige. Het oordeel van het Hof dat er geen zodanige mededeling is gedaan, is feitelijk en kan in cassatie niet worden bestreden.
De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de belanghebbende, die stellen dat er geen hondenbelasting geheven mag worden voor een waakhond, geen steun vinden in het recht. Ook het incidentele beroep van het College wordt ongegrond verklaard. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 5 september 2003.