ECLI:NL:HR:2003:AF4627

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/316HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling door Denemarken aan Ballast Nedam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Ballast Nedam B.V. en het Koninkrijk Denemarken. De zaak begon toen Denemarken op 29 september 1993 Ballast Nedam dagvaardde voor de Rechtbank te Rotterdam, met de eis om een bedrag van DKR 14.985.068 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 oktober 1991. Ballast Nedam heeft de vordering bestreden en in reconventie een tegenvordering ingesteld voor een bedrag van ƒ 122.874,29, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. De Rechtbank heeft verschillende tussenvonnissen gewezen, waaronder een comparitie van partijen en een deskundigenonderzoek. Uiteindelijk heeft de Rechtbank de zaak doorverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 29 mei 2001 het vonnis heeft bekrachtigd en de zaak terugverwees naar de Rechtbank voor verdere behandeling.

Tegen het arrest van het Hof heeft Ballast Nedam cassatie ingesteld, waarop Denemarken incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekte tot verwerping van zowel het principale als het incidentele beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en heeft het beroep verworpen. Tevens is besloten dat de kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

23 mei 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/316HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BALLAST NEDAM BAGGEREN B.V.,
gevestigd te Zeist,
EISERES tot cassatie, incidenteel verweerster,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
HET KONINKRIJK DENEMARKEN,
gevestigd te Kopenhagen, Denemarken,
VERWEERDER in cassatie, incidenteel eiser,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: Denemarken - heeft bij exploit van 29 september 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Ballast Nedam - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Ballast Nedam te veroordelen om aan Denemarken te betalen een bedrag van DKR 14.985.068, dan wel de tegenwaarde daarvan in Nederlandse valuta, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 oktober 1991 tot de dag der algehele voldoening.
Ballast Nedam heeft de vordering bestreden en van haar kant in reconventie gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
onvoorwaardelijk: Denemarken te veroordelen om aan Ballast Nedam te betalen een bedrag ad ƒ 122.874,29, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 1991, althans 21 januari 1994, tot de dag der algehele voldoening;
voorwaardelijk en subsidiair, namelijk uitsluitend voor het geval de "Niels Juel" onschuldig en de "Wado" (mede) schuldig mocht worden geacht en de Rechtbank het niet eens mocht zijn met het hierboven sub 6.b gestelde, Denemarken te veroordelen om aan Ballast Nedam te betalen het bedrag, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, waartoe Ballast Nedam in conventie meer dan overeenkomstig het schuldaandeel van de "Wado" aan Denemarken in reconventie mocht worden veroordeeld (alles onder voorbehoud van het recht van Ballast Nedam op aansprakelijkheidsbeperking), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 1991, dan wel 21 januari 1994;
Ballast Nedam heeft in reconventie de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 december 1996 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 10 juli 1997 een deskundigenonderzoek gelast, drie deskundigen benoemd en een aantal door hen te beantwoorden vragen geformuleerd. Na deskundigenbericht heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 2 september 1999 zowel in conventie als in reconventie, alvorens verder te beslissen, wederom een comparitie van partijen gelast.
Tegen laatstvermeld tussenvonnis heeft Ballast Nedam hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Denemarken heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 29 mei 2001 heeft het Hof in het principale en incidentele appel het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak naar de Rechtbank te Rotterdam verwezen ter verdere behandeling en afdoening met inachtneming van dat arrest.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Ballast Nedam beroep in cassatie ingesteld. Denemarken heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het incidentele beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van zowel het principaal als het incidenteel beroep.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 23 mei 2003.