ECLI:NL:HR:2003:AF4334
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1952, werd aangesproken op een bedrag dat door het Hof was geschat op € 76.697,48, met een subsidiaire straf van 260 dagen hechtenis. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de daartoe gebezigde bewijsmiddelen, maar verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad oordeelde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet voldoende was onderbouwd. De schatting was gebaseerd op een rapport van G.H.J.M. Heitkamp, een financieel deskundige, waarin onder andere inbeslaggenomen geldbedragen werden genoemd. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom een deel van het in de woning van de buurman aangetroffen geld als toebehorend aan de betrokkene werd aangemerkt. Dit leidde tot de beslissing om het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen met € 6.000,-, waardoor het nieuwe bedrag op € 73.974,80 kwam te liggen.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de motivering van schattingen van wederrechtelijk verkregen voordeel en de eisen die daaraan gesteld worden.