ECLI:NL:HR:2003:AF4287

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00458/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een veroordeling wegens mishandeling en terugverwijzing naar het Gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde feit van mishandeling, wat resulteerde in een geldboete en voorwaardelijke hechtenis. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie beoordeeld, waarbij de focus lag op de vraag of het opzet van de verdachte op de mishandeling voldoende was onderbouwd door de gebezigde bewijsmiddelen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 2 september 2000 heeft de verdachte in een café in Kollumerzwaag een persoon met een bierglas in het gezicht geraakt, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft verklaard dat zij het glas in een reflex heeft gegooid, zonder opzet om te mishandelen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van opzet niet voldoende gemotiveerd was, aangezien uit de verklaringen en bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk de intentie had om de ander te verwonden.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden, zodat deze opnieuw kan worden berecht. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering bij de vaststelling van opzet in strafzaken.

Uitspraak

25 maart 2003
Strafkamer
nr. 00458/02
KD/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 november 2001, nummer 24/170066-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 13 april 2001 - de verdachte vrijgesproken van het haar bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van het subsidiair tenlastegelegde "mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend" veroordeeld tot een geldboete van duizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis, waarvan vijfhonderd gulden subsidiair tien dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak, is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.3. Bij de Hoge Raad is een geschrift van de benadeelde partij ingekomen. Omdat volgens art. 437, derde lid, Sv uitsluitend een advocaat namens de benadeelde partij middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad op dit geschrift geen acht slaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
4.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 2 september 2000, te Kollumerzwaag, in de gemeente Kollumerland Ca, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [het slachtoffer]), met een bierglas in het gezicht heeft geraakt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (zenuwletsel rechterwang en mondhoek en een blauw oog en een snijwond in het gezicht voor de geneeskundige behandeling, waarvan een of meer hechtingen moesten worden aangebracht), heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
4.3.1. Dienaangaande zijn in de aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid in verbinding met art. 415 Sv voor het bewijs gebezigd:
(i) De door de verdachte ter terechtzitting van het Hof op 14 november 2001 afgelegde verklaring inhoudende:
"Na mijn werk ben ik gegaan naar café "De Golden Oldies" in Kollumerzwaag. Op het moment van het voorval, 2 september 2000, was ik daar ongeveer anderhalf uur. Ik kreeg onenigheid met een paar jongens. Nadat bier over mij werd gegooid reageerde ik door mijn glas bier van de bar te pakken en de inhoud van dat glas tegen de jongen, het latere slachtoffer, te gooien. Ik deed dat door het glas te pakken en zonder om te kijken over mijn schouder heen naar die jongen te gooien. Op het moment dat ik het glas wilde leeggooien sloeg die jongen met zijn gezicht in het glas. Het bierglas was een zogenaamd "fluitje". Ik weet dat dit glas vrij dun is."
(ii) Een door T. Vet, inspecteur van politie, op 4 september 2000 opgemaakt ambtsedig proces-verbaal met kenmerk 2000080663-2, relaterende het verhoor van de aangever [het slachtoffer], inhoudende:
"Op zaterdagochtend, 2 september 2000, tussen 01.30 uur en 02.00 uur ben ik mishandeld in het café, ik geloof "Golden Oldies" van [betrokkene 1] in Kollumerzwaag. Ik kreeg aan de bar woorden met twee meiden over de ruimte die wij aan de bar hadden. Ik had een half glas bier voor mij staan en in een soort reflex goot ik dat halve glas over de kleren van één van die meiden. Vervolgens zag ik dat zij het bierglas wat zij voor haar had staan in haar rechterhand pakte. Ik zag dat het glas met bier gevuld was. Ik dacht bij mijzelf dat zij het bier over mij heen wilde gieten of in mijn gezicht wilde gooien. Ik zag dat zij het bierglas eerst met een beweging naar beneden bracht. Ik deed mijn ogen dicht want ik dacht dat ik het bier in mijn ogen zou krijgen. Ineens voelde ik een behoorlijke stoot tegen mijn rechterwang, net onder mijn oog, en gelijk voelde ik warmte van bloed. Ik zag en voelde dat het bloed uit mijn wang spoot. Ik ben naar het ziekenhuis in Dokkum gebracht en ben daar behandeld. Ik heb nu vijf hechtingen in mijn rechterwang. Ik heb een bloeddoorlopen rechteroog en een "blauw" oog. Verder heb ik een dikke rechterwang en ik heb geen gevoel in mijn neus, in mijn lip en een gedeelte van de rechterwang. Verder heb ik geen gevoel in het rechtergedeelte van mijn tandvlees en mijn tanden. Ik hoorde via via dat het meisje wat mij met een bierglas in het gezicht heeft gestoken vermoedelijk is genaamd [verdachte], wonende te [woonplaats]."
(iii) Een geschrift, zijnde de op 20 september 2000 door D.B. Wouters, chirurg, opgemaakte geneeskundige verklaring - als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal met kenmerk 2000080663-1, inhoudende:
"Medische informatie betreffende [het slachtoffer].
A. Uitwendig waargenomen letsel: wond rechterwang sprake van uitwendig bloedverlies? ja
ernstig? ja
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:
2 september 2000
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel ed): Zenuwletsel rechter wang mondholte; mogelijk blijvend."
4.3.2. Het Hof heeft geen afzonderlijke bewijsoverweging gewijd aan het door hem bewezen geachte opzet.
4.4. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat de verdachte de inhoud van een glas bier over [het] zich achter haar bevindende [slachtoffer] wilde uitgooien en dat zij daartoe dat glas over haar schouder naar achteren heeft bewogen, waarbij dat glas de rechterwang van [het slachtoffer] heeft geraakt. Noch uit de verklaring van de verdachte noch uit de andere gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte [het slachtoffer] heeft willen mishandelen, terwijl uit die bewijsmiddelen ook niet kan worden afgeleid dat de verdachte, aldus handelende, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij [het slachtoffer] pijn en/of letsel zou toebrengen.
De bewezenverklaring is derhalve voor wat het bewezenverklaarde opzet betreft niet toereikend gemotiveerd.
4.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen; niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 25 maart 2003.