ECLI:NL:HR:2003:AF4265

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00247/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de curator om zich te voegen in het strafproces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1963 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda, was eerder door het Hof veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, bedriegelijke bankbreuk, valsheid in geschrift en het onttrekken van goederen aan de boedel van een failliete rechtspersoon. De curator van de gefailleerde vennootschap Internationaal [A] B.V. had zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor de gezamenlijke schuldeisers. De Hoge Raad diende te beoordelen of de curator als benadeelde partij kon optreden in het strafproces, ondanks dat de gefailleerde vennootschap zelf geen vordering kon indienen.

De Hoge Raad oordeelde dat de curator, als vertegenwoordiger van de gezamenlijke schuldeisers, bevoegd is om zich te voegen in het strafproces op basis van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel beoogt de positie van slachtoffers van strafbare feiten te verbeteren, en de curator kan namens de schuldeisers optreden, zelfs zonder een specifieke volmacht. De Hoge Raad bevestigde dat de curator recht heeft op schadevergoeding voor de schade die de gezamenlijke schuldeisers hebben geleden door de strafbare feiten van de verdachte.

De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de verdachte, omdat het Hof niet onjuist had geoordeeld over de bevoegdheid van de curator. De overige klachten van de verdachte werden als niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de mogelijkheid voor curatoren om in strafzaken op te treden ter bescherming van de belangen van schuldeisers, wat een belangrijke ontwikkeling is in het strafrecht en het faillissementsrecht.

Uitspraak

15 april 2003
Strafkamer
nr. 00247/02
LR/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 mei 2001, nummer 20/001423-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats] (Luxemburg), zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, ten tijde van de aanzegging in cassatie gedetineerd in "Penitentiaire Inrichting Huis van Bewaring De Boschpoort" te Breda.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 28 september 1999 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij van bedoelde organisatie oprichter was", 2. "bedriegelijke bankbreuk, begaan door een rechts-persoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", 3. "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en 4. "als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed aan de boedel onttrekken" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot het bedrag van ƒ 49.350,-- toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld en heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard met betrekking tot haar vordering van ƒ 49.170,--.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.F.Th.M. Heutink, advocaat te Gennep, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de curator als benadeelde partij zich met een vordering tot schadevergoeding kan voegen in het strafproces.
3.2. Met betrekking tot de bevoegdheid van de curator om zich te voegen in het strafproces heeft het Hof als volgt overwogen:
"Mr. Müller, curator van de gefailleerde besloten vennootschap Internationaal [A] B.V. vordert - kort gezegd - de rechtstreekse schade die door de gezamenlijke schuldeisers geleden is als gevolg van feit 2 (bedriegelijke bankbreuk door de vennootschap, waaraan de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven).
Civielrechtelijk gezien levert de genoemde bankbreuk geen onrechtmatige daad op jegens de gefailleerde besloten vennootschap, omdat zij de daad rechtens zelf verricht heeft, maar wel jegens de benadeelde gezamenlijke schuldeisers. De vraag is dan of de curator bevoegd is zich te voegen op grond van artikel 51a Wetboek van Strafvordering.
Bij de beantwoording van deze vraag acht het hof het volgende van belang.
Uit de tekst van en wetsgeschiedenis op artikel 51a Wetboek van Strafvordering blijkt dat de wetgever beoogd heeft de positie van slachtoffers van strafbare feiten te verbeteren door slachtoffers op een eenvoudige, goedkope en snelle manier de gelegenheid te bieden hun civiele vordering te innen. Bij de beoordeling van de gegrondheid van de vordering is uitgangspunt dat de strafrechter het civiel aansprakelijkheidsrecht toepast, met inachtneming van enkele strafvorderlijke bijzonderheden die met name tot doel hebben de strafzaak niet te zeer op te houden met debatten over ingewikkelde civielrechtelijke (bewijs)aangelegenheden.
Op grond van het bovenstaande zal het hof voor de beantwoording van de hierboven genoemde vraag aansluiting zoeken bij de rechtspraak van de civiele rechter. Ter zake is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de curator bevoegd is een vordering op grond van onrechtmatige daad in te stellen tegen een derde (i.c. de verdachte) die heeft meegewerkt aan benadeling van de schuldeisers door de gefailleerde (de vennootschap), ook al kwam een dergelijke vordering niet aan de gefailleerde zelf toe en ook al had de curator geen bijzondere proces- of incassovolmacht van de benadeelde crediteuren verkregen, zoals in deze zaak.
De conclusie van het hof is dan ook dat de curator zich kan voegen in deze strafzaak ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers."
3.3. Het volgende moet worden vooropgesteld. Als benadeelde partij als bedoeld in art. 51a, eerste lid, Sv kunnen zich in het strafproces voegen al degenen die rechtstreeks schade hebben geleden door een strafbaar feit. Er is geen grond tot diegenen niet ook te rekenen de gezamenlijke schuldeisers van een gefailleerde, indien zij door een strafbaar feit rechtstreeks schade hebben geleden. De faillissementscurator is uit hoofde van zijn bijzondere positie ook als vertegenwoordiger van de gezamenlijke schuldeisers bevoegd voor deze belangen van die schuldeisers in rechte op te komen (vgl. HR 14 januari 1983, NJ 1983, 597). Hij behoeft daartoe geen afzonderlijke proces- of incassovolmacht. Indien de curator in het bedoelde geval als zodanig in het strafproces optreedt geldt hij als degene die de gezamenlijke schuldeisers vertegenwoordigt in de zin van art. 51c Sv en behoeft hij daartoe niet de in art. 51e, tweede lid, Sv bedoelde bijzondere schriftelijke volmacht.
3.4. Tegen deze achtergrond getuigt het oordeel van het Hof dat de curator bevoegd is zich ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers als benadeelde partij in het onderhavige strafgeding te voegen niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is, in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de curator van de gefailleerde vennootschap vergoeding heeft gevorderd van de schade die de verdachte als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde feit (bedrieglijke bankbreuk door die vennootschap, waaraan de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven) rechtstreeks zou hebben toegebracht aan de daardoor benadeelde gezamenlijke schuldeisers van de vennootschap, ook niet onbegrijpelijk.
3.5. De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6. Het middel is derhalve vruchteloos voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 15 april 2003.