ECLI:NL:HR:2003:AF4209

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01254/02 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de Rechtbank te Breda inzake beslaglegging op een trailer

Op 25 maart 2003 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een beschikking van de Rechtbank te Breda, gedateerd 26 april 2002, met nummer RK 02/201. De zaak was ingediend door een klaagster, gevestigd te Malta, die zich beklaagde over een beslag dat was gelegd op haar trailer op basis van artikel 52 van de Douanewet. De Officier van Justitie had een middel van cassatie voorgesteld, waartegen de plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zou moeten vernietigen en de zaak zou moeten verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

De Rechtbank had het beklag van de klaagster gegrond verklaard, met de overweging dat het onderzoeksbelang niet meer vorderde dat het beslag op de trailer zou voortduren. De rechtbank oordeelde dat het onwaarschijnlijk was dat het inbeslaggenomene verbeurd zou worden verklaard of aan het verkeer zou worden onttrokken, en dat teruggave aan de klaagster redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord was. De Hoge Raad oordeelde echter dat de Rechtbank niet de juiste maatstaf had gehanteerd bij haar beslissing, aangezien zij zich had gebaseerd op de artikelen 116 en volgende van het Wetboek van Strafvordering in plaats van op artikel 52 van de Douanewet.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zodat het klaagschrift opnieuw behandeld en afgedaan kon worden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het correct toepassen van de relevante wetgeving bij beslissingen over beslaglegging.

Uitspraak

25 maart 2003
Strafkamer
nr. 01254/02 B
AG/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Breda van 26 april 2002, nummer RK 02/201, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te Malta.
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft gegrond verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de in bovenvermelde beschikking omschreven trailer.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte haar beslissing heeft gebaseerd op de art. 116 e.v. Sv en niet op art. 52 Douanewet.
3.2. Blijkens de stukken heeft [klaagster] zich beklaagd over een beslag dat op grond van art. 52 Douanewet is gelegd op een aan haar toebehorende trailer.
3.3. De Rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
"Het onderzoeksbelang vordert het voortduren van het beslag niet meer. Dat het inbeslaggenomene zal worden verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer is niet waarschijnlijk, zodat er geen gronden zijn het strafvorderlijk beslag te laten voortduren. Teruggave van het inbeslaggenomene aan klager is op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord, zodat last daartoe zal worden gegeven."
3.4.1. Art. 52, eerste lid, Douanewet houdt het volgende in:
"1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van artikel 14, tweede lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een der hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen."
3.4.2. Art. 52, vijfde lid, Douanewet houdt het volgende in:
"5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen."
3.5. Uit het samenstel van de bepalingen van het eerste en het vijfde lid van art. 52 Douanewet vloeit voort dat de rechter die over een op de voet van dit vijfde lid ingediend klaagschrift heeft te beslissen, de in het eerste lid opgenomen maatstaf moet toepassen en derhalve dient te onderzoeken of sprake is van een vervoermiddel als bedoeld in het eerste lid.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 3.3 is weergegeven heeft de Rechtbank die maatstaf niet gehanteerd.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2003.