ECLI:NL:HR:2003:AF4173

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37612
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over teruggaaf regulerende energiebelasting door Staatssecretaris van Financiën

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2003 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 juni 2001. De zaak betreft een verzoek van X B.V. om teruggaaf van regulerende energiebelasting over het jaar 1997, dat door de Inspecteur was afgewezen. X B.V. had verzocht om teruggaaf van een bedrag van ƒ 73.682, maar de Inspecteur stelde dat de drie zustervennootschappen van X B.V. de gasolie voor eigen verbruik hadden betrokken en dat zij ieder afzonderlijk een verzoek om teruggaaf moesten indienen.

Het Gerechtshof had het beroep van X B.V. gegrond verklaard en de beschikking van de Inspecteur vernietigd, waarna de Staatssecretaris in cassatie ging. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat X B.V. als verbruiker van de gasolie moest worden aangemerkt, omdat zij de gasolie had betrokken voor eigen verbruik. De Hoge Raad concludeerde dat de oordelen van het Hof niet onjuist waren en dat het beroep in cassatie ongegrond was. De Staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van X B.V., vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissing van het Hof en onderstreept de interpretatie van de wetgeving omtrent de regulerende energiebelasting, waarbij de rol van de verhuurder als verbruiker van de gasolie wordt erkend. Dit arrest heeft implicaties voor de manier waarop teruggaafverzoeken voor energiebelasting door bedrijven in de bouwnijverheid worden behandeld, vooral in situaties waarin gasolie wordt gebruikt voor verhuurde installaties.

Uitspraak

Nr. 37.612
21 november 2003
AB
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 juni 2001, nr. P 00/00433, betreffende na te melden ten aanzien van X B.V. vastgestelde beschikking inzake de regulerende energiebelasting.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft op de voet van artikel 36l van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm) over het jaar 1997 verzocht om teruggaaf van regulerende energiebelasting tot een bedrag van ƒ 73.682, welk verzoek door de Inspecteur bij beschikking van 7 oktober 1998 is afgewezen. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur alsmede zijn daarbij gehandhaafde beschikking vernietigd, en teruggaaf verleend van ƒ 73.682 aan regulerende energiebelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 8 november 2002 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende, een bedrijf in de bouwnijverheid, verhuurt hei-installaties aan drie zustervennootschappen welke deel uitmaken van hetzelfde concern als zijzelf. Zij brengt ter zake van die huur per dag een bedrag in rekening. Belanghebbende heeft in 1997 van een oliehandel 1.016.799 liter gasolie afgenomen. Deze gasolie is gebruikt voor de aandrijving van de door belanghebbende in dat jaar verhuurde hei-installaties en is door de leverancier veelal geleverd op de locatie waar de betrokken zustervennootschap werkzaamheden uitvoerde.
3.2. Belanghebbende heeft over het jaar 1997 op de voet van artikel 36l van de Wbm een verzoek gedaan om teruggaaf van regulerende energiebelasting. In dat verzoek is zij uitgegaan van de door haar in totaal afgenomen hoeveelheid gasolie, die hoger is dan de in lid 1 van dat artikel vermelde drempelhoeveelheid van 153.000 liter. De Inspecteur heeft die teruggaaf geweigerd. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat niet belanghebbende, maar de drie zustermaatschappijen van belanghebbende de gasolie voor eigen verbruik hebben betrokken. Zij zouden, aldus de Inspecteur, ieder voor zich een verzoek om teruggaaf moeten doen, en dan zou ook ten aanzien van ieder van hen rekening gehouden moeten worden met de drempelhoeveelheid van 153.000 liter.
3.3. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat belanghebbende zich jegens de zustervennootschappen had verplicht hei-installaties voor een bepaalde periode gebruiksklaar ter beschikking te stellen, dat zulks mede inhoudt dat in de bij de desbetreffende hei-installatie behorende brandstoftank gedurende die periode voortdurend gasolie beschikbaar was, dat belanghebbende voor de verhuur van de hei-installaties een bedrag per dag aan de huurder in rekening bracht, waarin de voor het gebruik van de installatie benodigde gasolie was begrepen, en dat de huurprijs niet afhankelijk was van de daadwerkelijk tijdens de huurperiode gebruikte hoeveelheid gasolie.
3.4. Vervolgens heeft het Hof, uitgaande van die feiten en omstandigheden, geoordeeld dat belanghebbende moet worden aangemerkt als verbruiker van de in geding zijnde gasolie in de zin van artikel 36l, lid 1, van de Wbm, en dat belanghebbende die gasolie heeft betrokken voor eigen verbruik als bedoeld in artikel 36l, lid 2, van de Wbm.
3.5. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent wie in een huurverhouding als de onderhavige heeft te gelden als "verbruiker" en wat als "eigen verbruik" van de verhuurder, en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Zij zijn niet onbegrijpelijk, en behoefden geen nadere motivering.
Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2003.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 348.