ECLI:NL:HR:2003:AF4161
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen op 1 april 2003, inzake een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die op 30 augustus 2001 door het Hof was behandeld. De betrokkene, geboren in Turkije in 1961 en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Norgerhaven Unit 1' te Veenhuizen, had een verplichting opgelegd gekregen tot betaling aan de Staat van een aanzienlijk bedrag, met de mogelijkheid van subsidiaire hechtenis.
De verdediging had in cassatie middelen voorgesteld, waarbij mr. A. Moszkowicz als advocaat optrad. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot verwerping van het beroep. Het Hof had eerder een verzoek van de verdediging om uitstel voor een schikking met het Openbaar Ministerie afgewezen, met verwijzing naar de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de bepalingen over schikkingen niet van toepassing waren in deze fase van de procedure.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdediging niet gegrond verklaard en oordeelde dat er geen redenen waren om de bestreden uitspraak te vernietigen. Het beroep werd verworpen, wat betekent dat de verplichting tot betaling aan de Staat in stand bleef. Dit arrest draagt bij aan de rechtsontwikkeling met betrekking tot ontnemingsvorderingen en de toepassing van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep.