ECLI:NL:HR:2003:AF4131
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de nietigverklaring van de inleidende dagvaarding in een zaak betreffende schending van het beroepsgeheim door een arts
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een arts die ten laste was gelegd dat hij opzettelijk een geheim heeft geschonden, zoals bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht, door vertrouwelijke medische informatie over een patiënt te vermelden in correspondentie met derden. De inleidende dagvaarding was door het Hof nietig verklaard, omdat de tenlastelegging volgens het Hof onvoldoende duidelijk was om als grondslag voor het onderzoek ter terechtzitting te dienen. Het Hof vond met name de term 'correspondentie met derden' te vaag, waardoor niet kon worden vastgesteld welke specifieke correspondentie door de arts was verzonden en welke passages als schending van het beroepsgeheim konden worden aangemerkt.
De Hoge Raad oordeelde echter dat de opvatting van het Hof onjuist was. De Hoge Raad stelde dat de vraag of de arts opzettelijk een geheim had geschonden, niet alleen afhankelijk was van de specificiteit van de tenlastelegging, maar ook van de context waarin de arts handelde. De Hoge Raad benadrukte dat de arts, ook als hij handelde in het kader van zijn verdediging in klachtprocedures, zich bewust moest zijn van zijn verplichting om vertrouwelijke informatie te bewaren. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van medische geheimen en de verantwoordelijkheden van zorgverleners in het kader van hun beroepsethiek. De Hoge Raad bevestigde dat de arts zich kan beroepen op rechtvaardigende omstandigheden, maar dat deze niet in de tenlastelegging hoeven te worden opgenomen. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop tenlasteleggingen in soortgelijke zaken moeten worden geformuleerd en beoordeeld.