ECLI:NL:HR:2003:AF3806
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie van een vordering tot betaling en de afwijzing van een reconventionele vordering in het kader van een pachtgeschil
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Hobaho B.V. en verschillende verweerders. Hobaho, eiseres tot cassatie, had in eerste aanleg bij de Rechtbank te 's-Gravenhage een vordering ingesteld tegen de verweerders, waarbij zij een bedrag van ƒ 132.400,-- vorderde, vermeerderd met wettelijke rente. De verweerders hebben de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 427.461,69 gevorderd. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en uiteindelijk in een eindvonnis van 19 januari 2000 de vordering van Hobaho toegewezen en de reconventionele vordering afgewezen.
De verweerders hebben tegen deze vonnissen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 19 september 2001 het eindvonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en zowel de vorderingen in conventie als in reconventie heeft afgewezen. Hobaho heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van Hobaho niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de uitspraak heeft de Hoge Raad Hobaho veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 1.631,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, waarbij de vice-president en vijf raadsheren betrokken waren.