ECLI:NL:HR:2003:AF3802
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- A.G. Pos
- O. de Savornin Lohman
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie van ING tegen [verweerder] inzake vordering tot betaling
In deze zaak heeft de eiseres tot cassatie, de INTERNATIONALE-NEDERLANDEN BANK N.V. (hierna: ING), op 10 oktober 1996 de verweerder in cassatie, aangeduid als [verweerder], gedagvaard voor de Rechtbank te Middelburg. ING vorderde een betaling van ƒ 53.270,77, met rente en bijkomende kosten. De Rechtbank heeft op 30 juli 1997 de vordering afgewezen. ING heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Na een tussenarrest op 8 oktober 1998 heeft het Hof op 17 mei 2001 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. ING heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen dit eindarrest van het Hof.
In de cassatieprocedure heeft de verweerder geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is behandeld door de Hoge Raad, waarbij de advocaten van beide partijen de zaak hebben toegelicht. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 25 april 2003 het beroep verworpen en ING veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 702,09 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO.
Dit arrest is gewezen door vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en is openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels.