ECLI:NL:HR:2003:AF3411
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijke aansprakelijkheid en regresvordering binnen concernstructuren
In deze zaak gaat het om de hoofdelijke aansprakelijkheid van verschillende vennootschappen binnen een concern en de vraag of een regresvordering van een van de vennootschappen kan worden toegewezen. De eiseres, aangeduid als [A], heeft de o.g.-maatschappijen gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld op basis van een lening die door de Nationale Investeringsbank (NIB) was verstrekt aan de houdstermaatschappij van het concern. De o.g.-maatschappijen hebben de vordering bestreden, maar de Rechtbank heeft deze toegewezen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage het vonnis bekrachtigd, waarna de o.g.-maatschappijen cassatie hebben ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 april 2003 geoordeeld dat de o.g.-maatschappijen hoofdelijke aansprakelijk zijn voor de lening, ondanks hun betoog dat zij geen voordeel hebben genoten van het krediet. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de vraag of een schuld een vennootschap in het concern aangaat, beoordeeld moet worden naar het moment van het aangaan van de schuld. Het Hof heeft geoordeeld dat de onderlinge verhouding tussen de hoofdelijk verbonden medeschuldenaren niet kan worden vastgesteld, en dat bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel, aangenomen moet worden dat de concernfinanciering alle partijen in gelijke mate aanging.
De Hoge Raad heeft het beroep van de o.g.-maatschappijen verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de complexiteit van hoofdelijke aansprakelijkheid binnen concernstructuren en de noodzaak om de onderlinge verhoudingen en verantwoordelijkheden goed in kaart te brengen.