Uitspraak
4 maart 2003.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 8 februari 2002 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1963 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Limburg Zuid'. Het Hof had de verdachte, met vernietiging van een eerder vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 februari 2001, veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf voor doodslag. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. J.I.M.G. Jahae, eveneens advocaat te Amsterdam, op de conclusie van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien er geen grond aanwezig is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, wordt het beroep verworpen. Het arrest is gewezen op 4 maart 2003.