ECLI:NL:HR:2003:AF3074

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C95/315HR (16.161)
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van BMW c.s. in een merkenrechtelijke zaak

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, zijn de eiseressen tot cassatie, BAYERISCHE MOTORENWERKE AG en BMW NEDERLAND B.V. (hierna: BMW c.s.), betrokken in een geschil met een verweerder in cassatie. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 7 februari 1997, waarin het Benelux-Gerechtshof en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zijn verzocht om uitleg te geven over de Eenvormige Beneluxwet op de merken en het Benelux Protocol van 2 december 1992. Het Benelux-Gerechtshof heeft op 25 september 2000 uitspraak gedaan, en het Hof van Justitie op 23 februari 1999. Op 13 september 2002 hebben BMW c.s. de zaak schriftelijk toegelicht, maar op 20 september 2002 hebben zij het eerder aangevoerde middel van cassatie ingetrokken. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van BMW c.s. in hun cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vervolgens BMW c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep en hen veroordeeld in de kosten van het geding, inclusief de kosten van de behandeling bij het Hof van Justitie en het Benelux-Gerechtshof. De kosten zijn begroot op € 261,93 aan verschotten en € 3.635,-- voor salaris.

Uitspraak

14 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. 16.161 (C95/315HR)
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. de vennootschap naar Duits recht
BAYERISCHE MOTORENWERKE AG, gevestigd
te München, Bondsrepubliek Duitsland,
2. BMW NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R. Laret,
thans mr. H. Ferment,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.L. Hofdijk.
1. Het geding tot dusver
De Hoge Raad verwijst voor de loop van het geding tot dusver tussen eiseressen tot cassatie - verder te noemen: BMW c.s.- en verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - naar zijn arrest van 7 februari 1997, NJ 1997, 314.
Bij dit arrest heeft de Hoge Raad het Benelux-Gerechtshof verzocht om met betrekking tot de in dit arrest onder 5 geformuleerde vragen van uitleg van de Eenvormige Beneluxwet op de merken en van het Benelux Protocol van 2 december 1992 uitspraak te doen, en tevens het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om met betrekking tot de in het arrest onder 6 geformuleerde vragen van gemeenschapsrecht uitspraak te doen.
Het Benelux-Gerechtshof heeft bij arrest van 25 september 2000 in de zaak A 97/1 uitspraak gedaan.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij arrest van 23 februari 1999 in de zaak C-63/97 uitspraak gedaan.
Vervolgens hebben BMW c.s. op 13 september 2002 de zaak nader schriftelijk doen toelichten door hun advocaat.
Bij akte ter rolzitting van de Hoge Raad van 20 september 2002 hebben BMW c.s. het bij exploot van 10 november 1995 aangevoerde middel van cassatie ingetrokken.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van BMW c.s. in hun cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
Zoals hiervoor onder 1 is vermeld, hebben BMW c.s. het door hen bij exploot van 10 november 1995 aangevoerde middel van cassatie ingetrokken. Zij dienen derhalve in hun cassatieberoep alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart BMW c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt BMW c.s. in de kosten van het geding in cassatie, daaronder begrepen de kosten verband houdende met de behandeling van de zaak bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en bij het Benelux-Gerechtshof, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 261,93 aan verschotten en € 3.635,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 maart 2003.