ECLI:NL:HR:2003:AF3000
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en ondernemerschap
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 oktober 2001, nr. 00/3386, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 september 1995 tot en met 31 december 1998, bedroeg ƒ 3540. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad beoordeelt in deze zaak of belanghebbende, die werkzaamheden verrichtte voor A B.V. te Q met het oog op de afzet van machines in Polen, kan worden aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het Hof had deze vraag ontkennend beantwoord, o.a. omdat belanghebbende niet voldeed aan de vereisten van zelfstandigheid en ondernemersrisico. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en geen blijk geeft van een onjuiste opvatting van de wet.
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2003.