ECLI:NL:HR:2003:AF2997

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37626
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • J.C. van Oven
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de waardering van onroerende zaken en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 augustus 2001, betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. De waarde van de onroerende zaak aan de a-straat 10 te Z (gemeente Pijnacker) was vastgesteld op ƒ 395.000 voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de directeur van de sector Middelen deze beschikking, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de directeur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof bij de beoordeling van het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte ervan uitging dat de onroerende zaak op de waardepeildatum, 1 januari 1995, gereed was. De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven, omdat de motiveringsklacht van belanghebbende slaagde. Tevens werd vastgesteld dat de toestand van het dak van de woning geen invloed had op de economische waarde van de onroerende zaak, wat blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting door het Hof.

De Hoge Raad verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest. Ook werd gelast dat de Staat het griffierecht van ƒ 160 (€ 72,60) aan belanghebbende vergoedt. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof.

Uitspraak

Nr. 37.626
17 januari 2003
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 augustus 2001, nr. BK-98/05283, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet).
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 10 te Z (gemeente Pijnacker) voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op ƒ 395.000.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de directeur van de sector Middelen bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve
3.1. Bij zijn beoordeling van belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel is het Hof ervan uitgegaan dat de onroerende zaak op de waardepeildatum, 1 januari 1995, gereed was. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat zulks niet het geval was. De in het middel vervatte motiveringsklacht slaagt derhalve.
3.2. Met betrekking tot enige door belanghebbende gestelde gebreken aan het dak van zijn woning heeft het Hof overwogen dat de toestand van het dak geen invloed heeft op de economische waarde van de onroerende zaak, nu de onroerende zaak onder garantie is gebouwd en de garantie bij verkoop overgaat op de nieuwe eigenaar. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat belanghebbende of een rechtsopvolger van belanghebbende ter zake van gebreken aanspraken jegens derden kan doen gelden, is zonder betekenis voor de waardering van de onroerende zaak, die ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet moet geschieden naar de staat waarin de zaak op de waardepeildatum - dan wel, in geval van toepassing van artikel 19 van de Wet, op het in dat artikel aangewezen tijdstip - verkeert, derhalve met inachtneming van op die datum - of op dat tijdstip - aanwezige gebreken (HR 7 juni 2002, nr. 36868, BNB 2002/285).
3.3. Uit het hiervoor in 3.1 en 3.2 overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Het middel behoeft voor het overige geen bespreking. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek in volle omvang. De verwijzingsrechter zal in de eerste plaats dienen te onderzoeken of de waardebeschikking erop berust dat zich tussen 1 januari 1995 en 1 januari 1997 een toestandswijziging heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 19, lid 1, van de Wet en, zo ja, of die bepaling op de juiste wijze is toegepast.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160 (€ 72,60).
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2003.