ECLI:NL:HR:2003:AF2966

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/178HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt Lauwers
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid NAM voor bedrijfsongeval van eiser tijdens dienstverband

In deze zaak heeft eiser, die betrokken was bij een auto-ongeval op 3 augustus 1977, de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) gedagvaard voor de Kantonrechter te Assen. Eiser vorderde onder andere dat het ongeval als een bedrijfsongeval zou worden aangemerkt en dat NAM aansprakelijk zou worden gesteld voor de gevolgen van dit ongeval. De Kantonrechter heeft op 18 oktober 1999 de vordering van eiser afgewezen. Hierop heeft eiser hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Assen, die op 16 januari 2001 het vonnis van de Kantonrechter heeft bekrachtigd, maar met wijziging van gronden. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit vonnis.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, C.L. de Vries Lentsch-Kostense, strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van NAM zijn begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt Lauwers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels op 4 april 2003.

Uitspraak

4 april 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/178HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V., gevestigd te Assen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 5 februari 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: NAM - gedagvaard voor de Kantonrechter te Assen en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat het auto-ongeval dat [eiser] op 3 augustus 1977 is overkomen, is aan te merken als een bedrijfsongeval dat [eiser] overkomen is tijdens zijn dienstverband met NAM;
2. te verklaren voor recht dat NAM als toenmalige formele en materiële werkgever jegens [eiser] aansprakelijk is met betrekking tot de gevolgen van het bedrijfsongeval van 3 augustus 1977;
3. NAM dientengevolge te veroordelen om aan [eiser] volledig te vergoeden de door hem geleden en nog te lijden schade, zowel de immateriële schade als de vermogensschade, waaronder ook te begrijpen de kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid en de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zulks, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 augustus 1977 dan wel vanaf de datum waarop de schade zich heeft gemanifesteerd, althans vanaf de datum van deze dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, en
4. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
NAM heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 18 oktober 1999 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Assen. Daarbij heeft bij gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) te vernietigen voormeld vonnis van de Kantonrechter te Assen, en voorts de vorderingen van [eiser] in eerste aanleg alsnog toe te wijzen;
b) te verklaren voor recht dat NAM uit hoofde van de akte van cessie d.d. 24 oktober 1977 gehouden is om [eisers] schade voortvloeiende uit arbeidsongeschiktheid ten gevolge van het ongeval d.d. 3 augustus 1977 integraal te vergoeden, dan wel gehouden is [eisers] schade integraal te verhalen op eventue1e aansprakelijke derden en aan [eiser] uit te keren;
c} te verklaren voor recht dat indien NAM de bij de akte van cessie d.d. 24 oktober 1977 overgedragen rechten niet meer kan doen gelden jegens derden en/of niet in staat is om de schade op derden te verhalen, aansprakelijk is voor alle schade die [eiser] daardoor lijdt en NAM te veroordelen tot schadevergoeding nader op te maken bij staat;
d) NAM te veroordelen in de kosten van dit geding in beide instanties.
NAM heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 16 januari 2001 heeft de Rechtbank in het principaal appel voormeld vonnis van de Kantonrechter waarvan beroep onder wijziging van gronden bekrachtigd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
NAM heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor NAM mede door mr. A.J. Swelheim, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NAM begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt Lauwers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 4 april 2003.