ECLI:NL:HR:2003:AF2847

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/032HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bevoegdheid tot ontbinding van een veilingkoop en eigendom van onroerend goed

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en [verweerder]. De zaak betreft een geschil over de ontbinding van een veilingkoop en de eigendom van een onroerende zaak. [Verweerder] had [eiser] gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen, waarbij hij een vordering tot betaling van ƒ 65.000,-- instelde, vermeerderd met wettelijke rente. [Eiser] heeft de vordering bestreden en in reconventie verschillende vorderingen ingesteld, waaronder de ontbinding van de veilingkoop en de teruglevering van het perceel.

De Rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door beide partijen over de gevorderde schadevergoedingen. [Eiser] heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd en de zaak terugverwees voor verdere behandeling. Tegen dit arrest heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in cassatie de feiten vastgesteld zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal.

De Hoge Raad oordeelt dat [eiser] geen partij was bij de koopovereenkomst tussen de banken en [verweerder] en derhalve niet bevoegd was om de koopovereenkomst te ontbinden. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat de bevoegdheid tot ontbinding alleen toekomt aan de executant en niet aan de geëxecuteerde schuldenaar. Het beroep van [eiser] wordt verworpen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] op nihil worden begroot.

Uitspraak

21 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/032HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 24 december 1996 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 65.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 december 1996, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk bij voorraad uitvoerbaar:
1. primair: te verklaren voor recht dat de veilingkoop door [eiser] is ontbonden, subsidiair: de veilingkoop te ontbinden;
2. primair: te verklaren voor recht dat [eiser] eigenaar is van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [...], nummer [001], subsidiair: [verweerder] te veroordelen tot teruglevering aan [eiser] van de eigendom van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [...], nummer [001], onbezwaard met hypotheek en/of beslag;
3. [verweerder] te veroordelen tot ontruiming door hem en de zijnen van de manege c.a., staande en gelegen aan [de a-straat 1-2] te [woonplaats], waaronder het woonhuis, binnen vier weken na een onherroepelijk vonnis en tot terbeschikkingstelling van het ontruimde aan [eiser] met afgifte van alle sleutels;
4. [verweerder] te veroordelen tot betaling van ƒ 109.500,-- (boete);
5. [verweerder] te veroordelen tot betaling van ƒ 65.000,-- (schade);
6. [verweerder] te veroordelen tot betaling van ƒ 300,-- per dag vanaf 27 september 1996 tot aan de dag der algehele ontruiming (gebruik manege);
7. [verweerder] te veroordelen tot betaling van ƒ 10.000,-- (heftruck);
8. [verweerder] te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over alle toegewezen geldvorderingen.
[Verweerder] heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 27 november 1998 de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door beide partijen over de in conventie en in reconventie gevorderde schadevergoedingen en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 17 oktober 2001 heeft het Hof voormeld vonnis van de Rechtbank bekrachtigd en de zaak naar de Rechtbank te Groningen terugverwezen ter verdere behandeling en afdoening.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2 (i) - (vii) vermelde feiten. Deze kunnen als volgt worden samengevat.
Toen [eiser] in verzuim was geraakt met de voldoening van schulden aan de N.V. Rabobank Nederland en de Coöperatieve Rabobank Groningen e.o. (hierna: de banken), hebben deze op grond van hun recht van hypotheek een onroerende zaak van [eiser] (hierna: het perceel) in het openbaar doen verkopen. Het perceel is op 5 september 1996 bij inzet en op 19 september 1996 bij afslag geveild en toen aan [verweerder] toegewezen. Nadat de banken [verweerder] in gebreke hadden gesteld tegen 1 december 1996, heeft deze de koopsom op 2 december 1996 betaald, waarna de akte van veiling bij afslag - tevens houdende gunning - en de akte van kwijting in de openbare registers zijn ingeschreven.
Intussen had [eiser] op 22 november 1996 al zijn schulden aan de banken afgelost. De banken hebben op die datum hun hypotheek doen doorhalen. Op 28 november 1996 heeft [eiser] aan [verweerder] en de banken exploiten doen betekenen, onder meer inhoudende dat hij de overeenkomst van veilingkoop ontbonden verklaarde.
3.2 In conventie heeft [verweerder] vergoeding gevorderd van volgens hem op of omstreeks 27 september 1996 door [eiser] aan het perceel toegebrachte schade. [Eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de overeenkomst heeft ontbonden en eigenaar van het perceel is gebleven. In reconventie heeft hij primair een verklaring voor recht van die strekking gevorderd. Subsidiair heeft hij gevorderd de overeenkomst te ontbinden met veroordeling van [verweerder] tot teruglevering van het perceel. Daarnaast heeft hij schadevergoeding gevorderd.
3.3 In cassatie gaat het alleen over de in reconventie aan de orde gestelde vraag of [eiser] bevoegd was de veilingkoop te ontbinden en eigenaar van het perceel is gebleven. Rechtbank en Hof hebben die vraag ontkennend beantwoord. Het Hof heeft, samengevat, geoordeeld dat [eiser] op grond van art. 3:269 BW tot het daar vermelde tijdstip van de toewijzing ter veiling bevoegd was tot lossing van het perceel, dat de gevolgen van een tekortschieten van de veilingkoper zijn geregeld in (onder meer) art. 527 e.v. Rv. en dat [eiser] niet de bevoegdheid toekwam de koopovereenkomst met [verweerder] te ontbinden. Naar het oordeel van het Hof is het standpunt van [eiser] dat die bevoegdheid hem in de gegeven omstandigheden wel toekwam, in strijd met het wettelijke stelsel zoals dat ligt besloten in genoemde wettelijke bepalingen en volgt een dergelijke bevoegdheid ook niet uit de toepasselijke veilingvoorwaarden of de eisen van redelijkheid en billijkheid.
3.4 Het tegen dit oordeel gerichte middel wordt tevergeefs voorgesteld. [Eiser] was geen partij bij de koopovereenkomst tussen de banken en [verweerder] en derhalve niet bevoegd deze te ontbinden, ook niet in geval van verzuim van [verweerder] als koper bij de nakoming van deze koopovereenkomst. Een zodanig verzuim doet, naast de in art. 527 Rv. vermelde bevoegdheid, alleen voor de executant, die krachtens zijn eigen wettelijk recht de zaak heeft verkocht, een recht op ontbinding ontstaan. Zoals het Hof met juistheid heeft geoordeeld, is het standpunt dat de geëxecuteerde schuldenaar in geval van verzuim van de koper bij de executoriale verkoop door een hypotheekhouder bevoegd is tot ontbinding van die koop, in strijd met het stelsel van de wet zoals neergelegd in de hiervoor in 3.3 genoemde bepalingen, en rechtvaardigen noch de toepasselijke veilingvoorwaarden noch de eisen van redelijkheid en billijkheid om aan te nemen dat [eiser] in dit geval desondanks die bevoegdheid had, ook al had hij intussen zijn schuld aan de banken afgelost. Hierop stuit het middel in al zijn onderdelen af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 21 maart 2003.