ECLI:NL:HR:2003:AF2845

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/019HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang asielzoekers door het COA en de rechtsgeldigheid van de Rva 1997

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de opvang van asielzoekers door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben in kort geding tegen het COA gevorderd dat zij niet gedwongen zouden worden om het AZC Werkendam te ontruimen. Het COA had hen gedagvaard en verzocht om ontruiming op basis van een wijziging in artikel 8, lid 1 onder c, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997). Dit artikel stelt dat de opvang van rechtswege eindigt na het verstrijken van de finale vertrektermijn, zonder dat een afzonderlijke beëindigingsbeschikking nodig is. De President van de Rechtbank te Breda heeft de vordering van het COA toegewezen, waarna de eisers in hoger beroep gingen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de President, wat leidde tot cassatie door de eisers.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak op 21 maart 2003 geoordeeld dat het COA niet de bevoegdheid heeft om zelfstandig besluiten te nemen over de beëindiging van de opvang, omdat deze bevoegdheid is vastgelegd in de Wet COA. De minister is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers en heeft de bevoegdheid om regels te stellen. De Hoge Raad concludeert dat de Rva 1997 verbindend is en dat de eisers zonder recht of titel in het AZC Werkendam verblijven. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de eisers en veroordeelt hen in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

21 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/019HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1], en
2. [eiser 2],
beiden verblijvende te [plaats A],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. B.J. Schueler,
t e g e n
Het CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA), gevestigd te Rijswijk,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: het COA - heeft bij exploit van 12 januari 2001 eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] c.s. te veroordelen het AZC Werkendam binnen drie dagen na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het hunne, met machtiging op het COA om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm, indien zij aan deze veroordeling niet voldoen.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
De President heeft bij vonnis van 14 februari 2001 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 12 november 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het COA heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2.
3.2 In dit kort geding heeft het COA gevorderd dat [eiser] c.s. worden veroordeeld het AZC Werkendam te ontruimen. Aan deze vordering heeft het COA, samengevat, ten grondslag gelegd dat het gewijzigde art. 8, lid 1 onder c, Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: Rva 1997) van toepassing is. Dit artikel brengt mee dat de door het COA verstrekte opvangvoorzieningen na het verstrijken van de finale vertrektermijn van rechtswege zijn geëindigd en dat een afzonderlijke beëindigingsbeschikking door of van de zijde van het COA niet nodig is. Hieruit vloeit volgens het COA voort dat [eiser] c.s. vanaf 6 december 2000 zonder recht of titel in het AZC Werkendam verblijven.
3.3 De President heeft de door het COA gevraagde voorzieningen getroffen. Op het door [eiser] c.s. ingestelde hoger beroep heeft het Hof het vonnis van de President bekrachtigd. Het heeft, voorzover in cassatie van belang, als volgt geoordeeld. Grief 2 stelt de vraag aan de orde of de Rva 1997, op grond van welke regeling het COA zijn beslissing heeft genomen, niet verbindend is, aangezien deze onbevoegdelijk zou zijn vastgesteld. Deze stelling is gebaseerd op het gegeven dat de Rva 1997 is vastgesteld door de staatssecretaris van Justitie, terwijl volgens art. 12 in verbinding met art. 1, aanhef en onder a, Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA), slechts de minister van WVC daartoe bevoegd was (rov. 3). Onder meer het Hof te Amsterdam heeft bij arrest van 11 januari 2001 over deze materie geoordeeld. Voorts heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 oktober 2001 over dit onderwerp uitspraak gedaan. Deze uitspraken houden in dat de Rva 1997 wel verbindend is. Het Hof sluit zich bij deze uitspraken aan, op grond waarvan grief 2 faalt.
3.4 Onderdeel A klaagt dat het Hof heeft miskend, dat de opvang in een opvangcentrum slechts kan eindigen doordat het COA daartoe een besluit neemt, aangezien aan het COA daartoe in art. 3 Wet COA de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid zijn toegekend. Indien het Hof heeft bedoeld dat de bevoegdheid aan het COA is ontnomen bij de wijziging van art. 8, eerste lid onder c, Rva 1997, heeft het Hof miskend dat met de Wet COA is beoogd de bevoegdheid inzake de opvang van asielzoekers aan het COA toe te kennen en dat deze bevoegdheid niet door een lagere regeling kan worden ontnomen. Volgens het onderdeel moet het COA derhalve zelf een besluit nemen.
Het onderdeel faalt. Uit de Wet COA, waarbij het COA in het leven is geroepen en waarin de taken van het COA worden vermeld, kan niet worden afgeleid dat de wetgever aan het COA bestuursbevoegdheden heeft toegekend. De minister, verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers, heeft op grond van art. 12 en 13 Wet COA de bevoegdheid regels te stellen. Dergelijke regels zijn in de Rva 1997 opgenomen, waardoor aan het COA onder andere de bevoegdheid is toegekend, te bepalen in welk centrum een asielzoeker wordt geplaatst (art. 7), de aan de opvang verbonden verstrekkingen geheel of gedeeltelijk te onthouden (art. 6) of deze verstrekkingen te beëindigen (art. 8). Nu genoemd art. 8 meebrengt dat de opvang van rechtswege eindigt indien op de asielaanvraag van een asielzoeker niet inwilligend is beschikt en deze beschikking onherroepelijk is geworden, mist het COA beslissingsbevoegdheid ter zake van de beëindiging van de opvang.
3.5 Onderdeel B voert aan dat het Hof heeft miskend dat de Rva 1997, althans art. 8, eerste lid onder c, verbindende kracht mist, althans buiten toepassing moet blijven. Het onderdeel faalt, aangezien, zoals in de onder 1.9 van de conclusie van de Advocaat-Generaal genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is geoordeeld, niet kan worden aangenomen dat de Rva 1997, althans art. 8, eerste lid onder c, onverbindend is. Onderdeel C dient in verband met het vorenstaande eveneens te worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het COA begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 21 maart 2003.