ECLI:NL:HR:2003:AF2834

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/190HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bevoegdheid van de Gemeente om bij lijfsdwang te procederen

In deze zaak heeft de Gemeente Nieuwegein [eiser] in kort geding gedagvaard om verlof te verkrijgen voor de tenuitvoerlegging van een beschikking van 5 februari 1999, waarbij de Gemeente was toegestaan om bij lijfsdwang verhaal te nemen op [eiser] voor een bedrag van ƒ 12.658,17. De President van de Rechtbank te Utrecht heeft op 5 april 2001 het gevorderde verlof verleend voor de duur van maximaal drie maanden. [Eiser] heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij hij betoogde dat de President ambtshalve had moeten onderzoeken of de Gemeente bevoegd was om te procederen.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 maart 2003 geoordeeld dat de President niet verplicht was om ambtshalve te onderzoeken of de Gemeente bevoegd was om te procederen. De Hoge Raad oordeelde dat uit de gedingstukken niet bleek dat [eiser] in de feitelijke instantie had betwist dat de namens de Gemeente optredende procureur een rechtsgeldige opdracht had ontvangen. Dit betekende dat het onderdeel van [eiser] niet tot cassatie kon leiden, aangezien het een feitelijke kwestie betrof die niet in cassatie kon worden behandeld.

De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente zijn begroot op € 359,48 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels.

Uitspraak

14 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/190HR
GL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
DE GEMEENTE NIEUWEGEIN, gevestigd te Nieuwegein,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - heeft bij exploit van 19 maart 2001 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en zonder zekerheidstelling, de Gemeente verlof te verlenen het in de beschikking van 5 februari 1999 bepaalde ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [eiser] in gijzeling te doen stellen totdat een bedrag van ƒ 12.658,17, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2000, althans vanaf een door de President in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander evenwel voor de tijd van ten hoogste drie maanden, en zulks met veroordeling van [eiser] in de kosten van het onderhavige geding, die van de betekening van de beschikkingen, alsmede van het in gijzeling doen stellen van [eiser] daaronder begrepen.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De President heeft bij vonnis van 5 april 2001 het gevorderde verlof tot tenuitvoerlegging bij lijfsdwang verleend voor de duur van ten hoogste drie maanden totdat voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2000, zal zijn voldaan.
Het vonnis van de President is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de President heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 5 februari 1999 heeft de Gemeente ingevolge art. 96 Abw besloten tot verhaal op [eiser] van de aan zijn voormalige echtgenote verleende bijstand over de periode van 16 juli 1996 tot 1 januari 1998. Daarbij heeft de Gemeente het bedrag beperkt tot de bruto verstrekte bijstand aan de voormalige echtgenote, zijnde ƒ 12.658,17.
(ii) [Eiser] heeft op de voet van art. 96 lid 3 Abw verzet tegen dit besluit gedaan, maar dat is in twee instanties afgewezen.
(iii) Voormelde beschikkingen zijn bij deurwaardersexploit van 31 augustus 2000 aan [eiser] betekend, met gelijktijdig bevel aan de inhoud daarvan te voldoen.
(iv) [Eiser] is, ondanks verzoeken en sommaties van de Gemeente, in gebreke gebleven aan de op hem rustende betalingsverplichting te voldoen.
(v) Bij besluit van 7 november 2000 heeft de sociale dienst van de Gemeente besloten de President van de Rechtbank verlof te vragen om de verhaalsbeschikking van 5 februari 1999 bij lijfsdwang uit te voeren.
3.2 De Gemeente heeft vervolgens [eiser] in kort geding gedagvaard ten einde verlof te verkrijgen om het in de beschikking van 5 februari 1999 bepaalde ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en [eiser] voor ten hoogste drie maanden in gijzeling te doen stellen totdat het door hem aan de Gemeente verschuldigde bedrag is betaald. De President heeft de vordering toegewezen.
3.3 Onderdeel 1 neemt tot uitgangspunt dat de President ambtshalve had moeten onderzoeken of de Gemeente "bevoegdelijk" procedeert en betoogt dat een zodanig onderzoek tot een ontkennende beantwoording van deze vraag zou hebben moeten leiden.
De rechter is in beginsel niet verplicht om ambtshalve te onderzoeken of aan het optreden van de Gemeente in rechte een besluit van een daartoe bevoegd orgaan ten grondslag lag (vgl. HR 17 december 1970, NJ 1971, 141, en HR 28 februari 1997, nr. 16188, NJ 1997, 307). Anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt, brengt de aard van de in deze zaak gevorderde maatregel niet mee, dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt. Nu uit de gedingstukken niet blijkt dat [eiser] in de feitelijke instantie heeft betwist dat de namens de Gemeente optredende procureur een rechtsgeldige opdracht heeft ontvangen, kan het onderdeel niet tot cassatie leiden. Een betoog van deze strekking kan niet voor het eerst in cassatie aan de orde komen, aangezien het een onderzoek van feitelijke aard vergt, waarvoor in cassatie geen plaats is.
3.4 De in de onderdelen 2 tot en met 5 aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 359,48 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 maart 2003.