ECLI:NL:HR:2003:AF2686

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/073HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en levensonderhoud in cassatie

In deze zaak heeft de vrouw op 20 september 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Utrecht met het verzoek om echtscheiding van de man. Daarnaast vroeg zij om een bijdrage in haar levensonderhoud van ƒ 15.000,-- per maand en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Rechtbank met betrekking tot de echtscheiding, maar bestreed de overige verzoeken. De Rechtbank heeft op 10 mei 2000 de echtscheiding toegewezen en bepaald dat de man ƒ 15.000,-- per maand moet bijdragen aan het levensonderhoud van de vrouw. Tevens kreeg de vrouw het recht tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor zes maanden, tegen een gebruiksvergoeding van ƒ 1.500,-- per maand, mits zij de woning bewoont op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

De man ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, waar hij primair verzocht de echtscheiding af te wijzen en subsidiair de uitkering voor levensonderhoud te verlagen naar ƒ 3.450,-- per maand. Tijdens de behandeling vroeg hij om een deskundige te benoemen voor de bepaling van zijn draagkracht en de behoefte van de vrouw. De vrouw stemde in met de benoeming van een deskundige, maar vroeg het Hof ook om een beslissing over de echtscheiding. Op 20 juni 2002 bekrachtigde het Hof de beschikking van de Rechtbank met betrekking tot de echtscheiding en beval een deskundigenonderzoek.

Tegen deze beschikking heeft de man cassatie ingesteld. De vrouw verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal J.K. Moltmaker concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en deze beschikking is openbaar uitgesproken op 7 maart 2003.

Uitspraak

Eerste Kamer
Rek.nr. R02/073HR
7 maart 2003
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 20 september 1999 gedateerd verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot de Rechtbank te Utrecht en verzocht echtscheiding tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - uit te spreken. Voorts heeft zij verzocht het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en een bijdrage in haar levensonderhoud van ƒ 15.000,-- per maand.
De man heeft zich wat de echtscheiding betreft gerefereerd aan het oordeel van de Rechtbank en de overige verzoeken bestreden.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 10 mei 2000 het verzoek van de vrouw tot echtscheiding toegewezen. Voorts heeft de Rechtbank bepaald dat de man ƒ 15.000,-- per maand dient bij te dragen aan het levensonderhoud van de vrouw en bepaald dat de vrouw het recht zal hebben tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de inboedel gedurende zes maanden tegen betaling van een gebruiksvergoeding van ƒ 1.500,-- per maand, dit alles op voorwaarde dat de vrouw de echtelijke woning op het ogenblik van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bewoont.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Daarbij heeft hij primair verzocht de echtscheiding alsnog af te wijzen. Subsidiair heeft hij verzocht de uitkering voor levensonderhoud van de vrouw te bepalen op ƒ 3.450,-- per maand en de vergoeding voor het voortgezet gebruik van de echtelijke woning te bepalen op ƒ 80.000,-- op jaarbasis. Tijdens de behandeling van de zaak heeft de man het Hof verzocht een deskundige te benoemen voor de bepaling van zijn draagkracht en de behoefte van de vrouw.
De vrouw heeft ingestemd met de benoeming van een deskundige, maar tevens het Hof verzocht een beslissing te nemen over de echtscheiding.
Bij beschikking van 20 juni 2002 heeft het Hof de beschikking waarvan beroep voorzover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken, bekrachtigd, en alvorens verder te beslissen een deskundigenonderzoek bevolen en daartoe een deskundige benoemd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst J.K. Moltmaker strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 7 maart 2003.