ECLI:NL:HR:2003:AF2684

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/055HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis inzake termijnoverschrijding in hoger beroep

In deze zaak heeft eiser, wonende op Aruba, een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, waarin hij verzocht om schadevergoeding van de verweerster, CHS. Het Gerecht heeft de vordering van eiser afgewezen in een eindvonnis op 5 januari 2000. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. CHS heeft in haar memorie van antwoord aangevoerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was wegens termijnoverschrijding. Het Hof heeft dit argument gehonoreerd en eiser op 16 januari 2001 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Eiser heeft tegen dit vonnis cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof niet had kunnen oordelen dat eiser de beroepstermijn had overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiser niet aanwezig was bij de uitspraak van het Gerecht en dat er geen aantekening was gemaakt over de mededeling van het vonnis aan eiser. Hierdoor was het oordeel van het Hof onterecht.

De Hoge Raad heeft het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar dat Hof voor verdere behandeling. Tevens is CHS veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 283,61 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris. Dit arrest is uitgesproken op 28 maart 2003 door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

28 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. R01/055HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende op Aruba,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
C.H.S. TECHNICAL CONTRACTING AND TRADING COMPANY N.V.,
gevestigd op Aruba,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 1 juli 1998 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) ingediend verzoekschrift heeft eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - zich gewend tot dat Gerecht en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verweerster in cassatie - verder te noemen: CHS - te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente, en voorts CHS te veroordelen om bij wijze van voorschot een bedrag van Afl. 35.000,--, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag te betalen, kosten rechtens.
CHS heeft de vordering bestreden.
Het Gerecht heeft na een tussenvonnis van 27 oktober 1999 bij eindvonnis van 5 januari 2000 het gevorderde afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof).
Bij memorie van antwoord heeft CHS de niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding van het hoger beroep aangevoerd.
Bij vonnis van 16 januari 2001 heeft het Hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
CHS heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie en de aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekken tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugverwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Tegen het eindvonnis van het Gerecht van 5 januari 2000 heeft [eiser] op 9 februari 2000 hoger beroep ingesteld. Naar het oordeel van het Hof was dat niet binnen de in art. 264 RvNA gestelde termijn. Daartegen richt zich het middel.
3.2 Art. 264 RvNA bepaalt het volgende: "De termijn van beroep is dertig dagen, gerekend van de dag der uitspraak, of, indien de eiser in beroep bij die uitspraak niet tegenwoordig is geweest, van de dag waarop het eindvonnis hem volgens de wet is medegedeeld." Ingevolge art. 119 lid 3 RvNA deelt de griffier in geval van afwezigheid van een (gemachtigde van een) partij bij de uitspraak, bij aangetekende dienstbrief de inhoud van het eindvonnis aan die partij mede. Van deze mededeling maakt de griffier een aantekening aan de voet van het vonnis (art. 119 lid 5 RvNA).
3.3 Uit de gedingstukken blijkt niet dat [eiser] aanwezig was bij de uitspraak van het Gerecht van 5 januari 2000. Noch het Gerecht, noch het Hof heeft hieromtrent iets vastgesteld. Een aantekening aan de voet van het vonnis overeenkomstig art. 119 lid 5 RvNA ontbreekt. Evenmin bevindt zich bij de stukken een afschrift van een aangetekende dienstbrief van de griffier. Er is alleen een aantekening op de dossieromslag van het Gerecht dat op 10 januari 2000 een fotokopie van het vonnis aan de zuster van [eiser] is afgegeven.
3.4 Noch de vonnissen van het Gerecht en het Hof, noch de overige gedingstukken bieden derhalve uitsluitsel over de vraag of [eiser] ter zitting van het Gerecht van 5 januari 2000 aanwezig was en evenmin over de vraag of, indien hij daar niet aanwezig was, het vonnis van het Gerecht hem volgens de wet is medegedeeld. Het Hof heeft derhalve niet tot het oordeel kunnen komen dat [eiser] de in art. 264 RvNA vastgestelde beroepstermijn heeft overschreden. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 16 januari 2001;
verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt CHS in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 283,61 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 28 maart 2003.