ECLI:NL:HR:2003:AF2677

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/192HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • A. Hammerstein
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een vennootschap naar Duits recht, eiseres tot cassatie, en een verweerder die in deze procedure als gedaagde optreedt. De zaak heeft zijn oorsprong in een geschil dat begon met een tussenvonnis van de Rechtbank te Rotterdam op 24 november 1989, waarbij een deskundigenonderzoek werd bevolen. Na het deskundigenbericht heeft eiseres haar eis gewijzigd en gesteld dat verweerder aansprakelijk is wegens onrechtmatige daad. De Rechtbank heeft echter bij eindvonnis van 5 februari 1998 de vordering van eiseres afgewezen.

Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar zij heeft gevorderd het eindvonnis te vernietigen en verweerder te veroordelen tot betaling van een bedrag in Britse ponden, vermeerderd met wettelijke rente. Verweerder heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft het vonnis waarvan beroep bekrachtigd in zijn arrest van 13 maart 2001. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de klachten van eiseres in het cassatiemiddel verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Eiseres is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van verweerder zijn begroot op een totaalbedrag van € 2.965,57.

Uitspraak

28 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/192HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar Duits recht [eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders,
t e g e n
[verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman.
1. Het geding in voorgaande instanties
Voor de loop van het geding in voorgaande instanties tussen thans verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - en thans eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 11 juni 1993, nr. 14969, NJ 1995, 235. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.
Na een ingevolge een tussenvonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 24 november 1989 niet gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 28 maart 1996 een deskundigenonderzoek bevolen en twee deskundigen benoemd.
Na deskundigenbericht heeft [eiseres] de grondslag van haar eis gewijzigd en geconcludeerd dat [verweerder] aansprakelijk is wegens onrechtmatige daad.
De Rechtbank heeft bij eindvonnis van 5 februari 1998 de vordering van [eiseres] afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven heeft [eiseres] gevorderd voormeld eindvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van UK£ 37.059,28, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse courant tegen de hoogste koers van de dag van betaling, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 maart 1987 tot en met de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[Eiseres] heeft bij memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerder] in zijn appel.
Bij arrest van 13 maart 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. J.A.M.A. Sluysmans, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 16 januari 2003 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 1.600,57 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 28 maart 2003.