ECLI:NL:HR:2003:AF2312

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02634/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van opzetheling en opzetheling

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van opzetheling en opzetheling. De Hoge Raad heeft op 25 februari 2003 uitspraak gedaan in deze zaak, die volgde op een eerdere veroordeling door de Arrondissementsrechtbank te Breda. De verdachte, geboren in 1954, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Het Hof had de verdachte veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder de vraag of het Hof Belgische processen-verbaal ten onrechte als bewijsmiddelen heeft aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat deze processen-verbaal, behoudens bijzondere gevallen, als andere geschriften moeten worden aangemerkt en alleen in verband met andere bewijsmiddelen mogen worden gebruikt.

De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak van het Hof blijft in stand, en de Hoge Raad ziet geen aanleiding om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Het beroep wordt verworpen, en de beslissing wordt uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend-griffier.

Uitspraak

25 februari 2003
Strafkamer
nr. 02634/01
PB/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 februari 2001, nummer 20/002944-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 28 september 1999 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzetheling" en 2. "opzetheling" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof een aantal door Belgische opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal ten onrechte heeft aangemerkt als bewijsmiddelen in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 2º, Sv.
3.2. Processen-verbaal van buitenlandse opsporingsambtenaren moeten, behoudens bijzondere gevallen zoals dit bijvoorbeeld is geregeld in het eerste lid van art. 552gg Sv, worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5º, Sv, welke alleen mogen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Daarbij verdient opmerking dat het bepaalde in art. 15 Overeenkomst inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied van de regelingen die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie (Trb. 1969, 124; hierna: de Overeenkomst), gelet op het bepaalde in art. 2 van de Overeenkomst, niet van toepassing is nu de onderhavige zaak geen betrekking heeft op de verwezenlijking van de doelstellingen waarop de Overeenkomst ziet en geen wettelijke bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering op de voet van dat artikel door het Comité van Ministers zijn aangewezen. Het bestreden arrest laat in het midden of het Hof de Belgische processen-verbaal heeft aangemerkt en gebezigd als bewijsmiddelen in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 2º, Sv dan wel als andere geschriften in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5º, Sv. De bedoelde processen-verbaal zijn kennelijk door het Hof als zodanige andere geschriften gebezigd.
3.3. Het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 februari 2003.