ECLI:NL:HR:2003:AF2143

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/197HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling en proceskosten in civiele zaak

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door mr. P. Garretsen, verweerders in cassatie, vertegenwoordigd door mr. R.V. Kist, gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam. Eiser vorderde een bedrag van ƒ 220.000,--, vermeerderd met wettelijke rente, en andere kosten, waaronder buitengerechtelijke incassokosten en kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid. De Rechtbank heeft op 27 mei 1999 de vordering van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar hij zijn eis heeft verminderd. Het Hof heeft op 18 januari 2001 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder op € 2.090,66 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris zijn vastgesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, zonder dat nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

7 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/197HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerster 1], gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerder 2], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.V. Kist.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 18 juni 1997 verweerders in cassatie - tezamen verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en - na wijziging van eis - gevorderd [verweerder] bij vonnis, voor zover wettelijk toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk, des dat de een betalende de al zal zijn gekweten, te veroordelen om aan [eiser] te betalen:
- een bedrag van ƒ 220.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 oktober 1984, althans vanaf 26 juli 1996, althans vanaf de dag der dagvaarding;
- een bedrag van ƒ 3.633,39, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de inleidende dagvaarding;
- een bedrag van ƒ 18.964,24 aan buitengerechtelijke incassokosten, berekend volgens het tarief van de Nederlandse Orde van Advocaten;
- een bedrag van ƒ 17.327,46 aan kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de conclusie van repliek (9 juli 1998);
Voorts heeft [eiser] zijn eis vermeerderd en gevorderd [verweerder] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten waaronder begrepen de kosten van de ten laste van [verweerder] gelegde beslagen.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 27 mei 1999 de vordering van [eiser] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Ter rolzitting van 7 december 2000 heeft [eiser] zijn eis verminderd en gevorderd [verweerder] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen om aan [eiser] te betalen:
- een bedrag van ƒ 148.927,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 oktober 1984, althans vanaf 26 juli 1996, althans vanaf 18 juni 1997;
- een bedrag van ƒ 8.627,81 aan buitengerechtelijke incassokosten, berekend volgens het tarief van de Nederlandse Orde van Advocaten;
- een bedrag van ƒ 13.432,46 aan kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 1998, en
- [verweerder] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten waaronder begrepen de kosten van de ten laste van [verweerder] gelegde beslagen.
Bij arrest van 18 januari 2001 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht
en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 20 december 2002 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] op € 2.090,66 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 7 maart 2003.