ECLI:NL:HR:2003:AF1964

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00286/02 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep en ontnemingsvordering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarin de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte, geboren in 1933 en woonachtig in Duitsland, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zutphen. De advocaat van de verdachte, mr. J.C. Reuder, was aanwezig tijdens de zitting, maar het hoger beroep was ingesteld door mr. E. den Hollander, die niet door de verdachte was gemachtigd. Het Hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep omdat de advocaat die het beroep had ingesteld, niet door de verdachte was gevolmachtigd. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof deze beslissing onjuist heeft gemotiveerd, maar dat dit niet leidt tot cassatie van de hoofdzaak omdat het Hof de hoofdzaak op het hoger beroep van de Officier van Justitie heeft behandeld. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof voor wat betreft de ontnemingszaak en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukt dat de uitleg van de appelakte aan het Hof is voorbehouden, en dat het Hof moet onderzoeken of de advocaat van de verdachte bevoegd was om het hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

11 februari 2003
Strafkamer
nr. 00286/02 E
AG/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 2 juli 2001, nummer 21/001195-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1933, ten tijde van de bestreden uitspraak wonende te [woonplaats] (Duitsland), zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraken
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de door de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zutphen op 12 april 1999 gegeven uitspraak in de hoofdzaak alsmede in het hoger beroep tegen de op 12 april 1999 gegeven beslissing van genoemde Politierechter op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Voorts heeft het Hof op het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep in de hoofdzaak - met vernietiging van eerstgenoemde bij verstek gewezen uitspraak van de Economische Politierechter - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 7 van de Vogelwet 1936, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd", veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van vijfduizend gulden, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer, advocaten te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad zal het beroep in cassatie van de verdachte in de hoofdzaak en in de ontnemingszaak gezamenlijk behandelen.
3. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve
3.1. Het middel klaagt dat de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep in de hoofdzaak en in dat tegen de beslissing in de ontnemingszaak, althans dat het Hof die beslissingen ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2001 houdt - voorzover thans van belang - het volgende in:
"Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. J.C. Reuder, advocaat te Enschede.
(...)
De advocaat-generaal repliceert en deelt - zakelijk weergegeven - als volgt mede:
(...)
In het dossier tref ik geen stukken aan met betrekking tot een ontnemingsvordering. Ook in de akte van hoger beroep wordt er geen melding van gemaakt. Anders dan de raadsman ben ik van mening dat de ontnemingsvordering hier niet aan de orde is. Het hoger beroep is ingesteld door een bemiddelende advocaat.
De raadsman deelt mede, zakelijk weergegeven:
Het hoger beroep is in opdracht van mij te Zutphen ingesteld door mijn procureur mr. E. den Hollander, advocaat te Zutphen. Het was de bedoeling dat het hoger beroep zowel tegen het vonnis in de strafzaak als tegen de beslissing op de ontnemingsvordering zou zijn gericht. Mr. Den Hollander was geen gemachtigde van mijn cliënt.
De verdachte deelt mede, zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik mr. Den Hollander niet heb gemachtigd om namens mij hoger beroep in te stellen.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Het appel dat door het openbaar ministerie is ingesteld beperkt zich uitsluitend tot de strafzaak.
Het hof trekt zich terug in raadkamer. Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat op het verzoek omtrent het hoger beroep betreffende de ontnemingsvordering bij arrest zal worden beslist."
3.3. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Nu de raadsman van verdachte en verdachte ter zitting hebben verklaard dat het hoger beroep - zonder door verdachte daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd - is ingesteld door de als procureur/zaakwaarnemer handelende advocaat, mr. Den Hollander te Zutphen, zal verdachte door het hof in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Gelet op het voorgaande is niet meer van belang of het hoger beroep van verdachte - zoals door de raadsman van verdachte betoogd - eveneens tegen de beslissing tot ontneming van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel, voorzien van hetzelfde parketnummer als van de strafzaak in hoofdzaak, was gericht."
3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de verdachte de advocaat mr. Den Hollander, die het beroep op verzoek van verdachtes raadsman mr. Reuder heeft ingesteld, niet zelf heeft gevolmachtigd tot het instellen van het beroep, aan de ontvankelijkheid van het beroep in de weg staat. Dit oordeel miskent dat een zodanige rechtstreeks door de verdachte aan de advocaat die het rechtsmiddel instelt gegeven volmacht in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van confraternele hulp bij het aanwenden van een rechtsmiddel, niet is vereist, zodat hier voor de ontvankelijkheid beslissend is of het mr. Reuder is die door de verdachte tot het instellen van het beroep bepaaldelijk is gevolmachtigd (vgl. HR 26 november 2002, LJN AE7661). 's Hofs oordeel is derhalve onjuist.
3.5. Nu het Hof evenwel de hoofdzaak op het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep heeft behandeld en beslist, behoeft de omstandigheid dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep in die zaak bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden. Dat brengt mee dat, nu de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden einduitspraak in de hoofdzaak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, het cassatieberoep in die zaak dient te worden verworpen.
3.6. Ten aanzien van de ontnemingszaak geldt, naast hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, nog het volgende. Nu een uitspraak, gegeven op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr geen deel uitmaakt van de uitspraak waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van het feit waarop die vordering betrekking heeft, dient uitgangspunt te zijn dat tegen die onderscheiden uitspraken afzonderlijk het daartegen openstaande rechtsmiddel moet worden ingesteld. De vraag of in een voorkomend geval het hoger beroep zich al dan niet tot beide uitspraken uitstrekt, dient te worden beantwoord aan de hand van de daartoe opgemaakte appelakte(s). De enkele omstandigheid dat slechts één appelakte is opgemaakt is niet beslissend, in het bijzonder niet indien in die akte niet is gespecificeerd om welke uitspra(a)k(en) van de Rechtbank het gaat en de hoofdzaak en de ontnemingszaak eenzelfde parketnummer dragen en op dezelfde dag tot een uitspraak van de Rechtbank hebben geleid. De uitleg van de appelakte [,een stuk van feitelijke aard,] is voorbehouden aan het gerecht dat over de feiten oordeelt, zij het dat die uitleg in cassatie op motiveringsgebreken kan worden getoetst. Na terugwijzing zal het Hof dus dienen te onderzoeken of mr. Reuder bepaaldelijk gevolmachtigd was tot het instellen van hoger beroep en of dat beroep geacht moet worden zich mede uit te strekken tot de uitspraak van de Rechtbank in de ontnemingszaak.
4. Slotsom
Het voorgaande brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Verwerpt het beroep voor wat betreft de hoofdzaak waarbij de verdachte is veroordeeld tot de hiervoor onder 1 vermelde straffen;
Vernietigt de bestreden uitspraak voorzover betrekking hebbende op de ontnemingszaak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, opdat de zaak met inachtneming van het voorgaande opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 11 februari 2003.