ECLI:NL:HR:2003:AF1938

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02491/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 6 juni 2001 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in India in 1971, die ten tijde van de uitspraak gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Zwolle. De verdachte had een relatie met het slachtoffer, die hij had overgehaald om geld op te nemen van haar rekening met de belofte dat zij samen naar India zouden gaan trouwen. Tijdens hun verblijf in een hotel in Amsterdam heeft de verdachte het geld van het slachtoffer, dat enkele tienduizenden guldens bedroeg, gestolen en is hij gevlucht. Hij werd later in Engeland aangehouden met het geld en de persoonlijke bezittingen van het slachtoffer. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het Hof, maar alleen voor wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit en de strafoplegging. De Hoge Raad kwalificeert de diefstal als 'diefstal' volgens artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en verwerpt het beroep voor het overige. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad door de onjuiste kwalificatie, aangezien de opgelegde straf en de motivering daarvan in overeenstemming zijn met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

11 februari 2003
Strafkamer
nr. 02491/01
AG/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 juni 2001, nummer 23/003976-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedatum] 1971, zonder vaste woonplaats hier te lande, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwolle te Zwolle.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 28 maart 2000 - de verdachte ter zake van "diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning" veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft de kwalificatie en de strafoplegging, en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"omstreeks 15 oktober 1999 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in kamer 19 van het Belfort Hotel, een woning, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid Nederlands geld toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte."
4.2. Het bewezenverklaarde levert niet op het door het Hof vermelde, hiervoor onder 1 weergegeven, feit, doch moet worden gekwalificeerd als "diefstal", strafbaar gesteld bij art. 310 Sr.
4.3. Het Hof heeft de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft beroep ingesteld tegen dit vonnis. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zijn toenmalige vriendin [het slachtoffer] met wie hij enige tijde een relatie onderhield, voorgespiegeld dat zij samen in India zouden gaan trouwen, alwaar verdachte zich ook zou oriënteren omtrent de mogelijkheden een bedrijf te beginnen. Hij heeft [het slachtoffer], het latere slachtoffer, overgehaald geld op te nemen van een rekening waartoe zij toegang had. Op weg naar Schiphol hebben zij een hotelkamer in Amsterdam geboekt in een hotel. 's-Nachts heeft verdachte vervolgens bijna al het geld dat [het slachtoffer] bij zich had - waarvan de hoogte niet meer precies valt vast te stellen maar welke enkele tienduizenden guldens betrof - uit haar tasje weggenomen, alsmede een aantal van haar persoonlijke bescheiden en is er vandoor gegaan. Hij was van plan op het oorspronkelijk geboekte en door [het slachtoffer] betaalde ticket naar India af te reizen, toen hij in Engeland op het vliegveld werd aangehouden. Bij hem werden op verschillende plaatsen van zijn kleding en bagage een grote hoeveelheid geld in verschillende valuta en coupures aangetroffen alsmede het paspoort en ticket van [het slachtoffer]. Vervolgens is verdachte uitgeleverd aan Nederland. Toen het slachtoffer zich realiseerde dat bijna al haar geld alsmede haar paspoort en ticket verdwenen waren, raakte zij in paniek.
Het hof acht de gepleegde diefstal een minne daad die het vertrouwen dat het slachtoffer [het slachtoffer] in verdachte mocht stellen zeer ernstig heeft geschaad.
Bij deze stand van zaken past een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur.
Nu de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor dergelijke feiten en teneinde hem te weerhouden in de toekomst vergelijkbare feiten te plegen, acht het hof termen aanwezig een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
4.4. Het hiervoor onder 4.2 overwogene behoeft niet tot vernietiging voor wat betreft de strafoplegging te leiden, nu aangenomen moet worden dat de verdachte, gelet op de opgelegde straf en de daarvoor gegeven motivering en in aanmerking genomen de maximumstraf die bij toepassing van art. 310 Sr kan worden opgelegd, door de onjuiste kwalificatie, waarover in cassatie niet is geklaagd, niet in zijn belangen is geschaad. De Hoge Raad zal de kwalificatie verbeteren.
5. Slotsom
Het voorgaande brengt mee dat, nu de Hoge Raad geen andere grond aanwezig acht waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde en voorzover art. 311 Sr als mede toepasselijke wettelijke bepaling is aangehaald;
Kwalificeert het bewezenverklaarde als "diefstal";
Vermeldt art. 310 Sr onder de toepasselijke wetsbepalingen;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 11 februari 2003.