ECLI:NL:HR:2003:AF1897
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag omzetbelasting en de uitleg van afspraken tussen belastingplichtige en Inspecteur
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd over de periode van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1997, ter hoogte van ƒ 301.089. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en de Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout concludeerde tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep.
Belanghebbende, D B.V., had in 1992 de wasserijactiviteiten van ziekenhuis F overgenomen en verzocht om een regeling waarbij gedurende zeven jaar een bedrag van ƒ 10.000 per week buiten de heffing van omzetbelasting zou blijven, mits dit bedrag separaat op de factuur aan ziekenhuis F werd vermeld. De Inspecteur stemde in met deze regeling, maar later bleek dat ziekenhuis F de bedragen op een andere wijze financierde dan aan de Inspecteur was meegedeeld. Dit leidde tot een boekenonderzoek en uiteindelijk tot de naheffingsaanslag.
Het Hof oordeelde dat de regeling zo moest worden uitgelegd dat deze alleen betrekking had op de extra loonkosten en niet op andere vergoedingen. Het Hof concludeerde dat belanghebbende zich bewust was van de onjuiste uitleg en toepassing van de regeling. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat het in rechte te beschermen vertrouwen niet was gewekt, omdat belanghebbende zich bewust moest zijn geweest van de afwijkingen van de gemaakte afspraken. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.