3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) HBG oefent wereldwijd een onderneming uit die bestaat uit de divisies bouw en vastgoed, civiel, baggeren en consultancy en engineering. Bij HBG zijn wereldwijd ongeveer 18.700 personen werkzaam. Zij heeft in 2000 een omzet behaald van € 5,4 miljard. Het resultaat uit de bedrijfsvoering bedroeg in 2000 € 67 miljoen negatief.
(ii) De baggeractiviteiten van HBG zijn, althans waren ondergebracht in de besloten vennootschap Hollandsche Aanneming Maatschappij B.V., HAM. De omzet van deze vennootschap bedroeg in 2000 € 411 miljoen, hetgeen neerkomt op 8% van de omzet van HBG. Het resultaat uit de bedrijfsvoering van HAM bedroeg in 2000 € 57 miljoen.
(iii) Het geplaatste kapitaal van HBG bestaat uit 34.950.951 gewone aandelen van nominaal ƒ 2,-- elk, 34.588.280 preferente aandelen van nominaal ƒ 2,-- elk en 71 prioriteitsaandelen van nominaal ƒ 2,-- elk. De gewone aandelen zijn genoteerd aan de Effectenbeurs te Amsterdam Euronext N.V.
(iv) Op 15 mei 2000 hebben HBG en de naamloze vennootschap Koninklijke Boskalis Westminster N.V., Boskalis, bekendgemaakt dat zij streven naar een juridische fusie op basis van gelijkwaardigheid en dat zij verwachten dienaangaande volledige overeenstemming te krijgen.
(v) HBG en Boskalis hebben op 10 juli 2000 laten weten dat zij in goed overleg hebben besloten de fusiebesprekingen te beëindigen vanwege een verschil van mening over de toekomst van de bouwactiviteiten en dat zij blijven samenwerken bij de uitvoering van omvangrijke joint venture-opdrachten.
(vi) Op 4 september 2000 heeft HBG een persbericht uitgegeven waarin zij heeft medegedeeld dat een ingrijpende koerswijziging in gang is gezet en dat zij in verband daarmee voorzieningen zal treffen tot een bedrag van ongeveer € 166 miljoen waardoor naar verwachting een netto verlies over 2000 van € 68 miljoen zou gaan ontstaan.
(vii) Dit persbericht is voor Boskalis aanleiding geweest HBG te benaderen met (zakelijk weergegeven) het verzoek opnieuw te gaan spreken over een fusie tussen de beide vennootschappen omdat naar de opvatting van Boskalis uit de aangekondigde beleidswijziging bleek dat HBG geopteerd had voor een beleid dat overeenstemde met de voorstellen die Boskalis eerder had gedaan naar aanleiding van het in mei 2000 plaatsgevonden hebbend due-diligence onderzoek, welke voorstellen toen echter niet door HBG werden onderschreven. HBG heeft afwijzend op het verzoek gereageerd.
(viii) Bij brieven van 20 februari 2001 en 7 mei 2001 heeft Boskalis aan HBG aangeboden de aandelen in HAM over te nemen, aanvankelijk voor een bedrag van ƒ 1 miljard in contanten, welk bedrag zij later heeft verhoogd tot ƒ 1,25 miljard in contanten.
(ix) Nadat HBG ook in deze brieven geen aanleiding had gevonden andermaal besprekingen met Boskalis te entameren, heeft Boskalis op 7 mei 2001 in een persbericht laten weten dat zij een bod had uitgebracht op HAM voor een bedrag van ƒ 1,25 miljard in contanten. Door een samengaan van deze beide vennootschappen zou een onderneming ontstaan met een uitstekende positie als marktleider op het terrein van baggeractiviteiten en zou tot een substantiële synergie wat kosten betreft en tot substantiële besparingen op investeringen gekomen worden.
(x) In een persbericht van 23 mei 2001 heeft HBG laten weten dat de voorzitter van haar Raad van Bestuur, [betrokkene 1], tijdens de op die dag te houden algemene vergadering van aandeelhouders zou laten weten dat HBG, alvorens een definitief standpunt omtrent het bod in te nemen, "ook alle andere alternatieven bestudeert in het kader van de recentelijk bijgestelde Groepstrategie" alsmede dat - overigens - de Centrale Ondernemingsraad van HBG in een op voorhand gegeven en ongevraagd advies, de directie, de ondernemingsraad en de medewerkers van HAM zich tegen het aanvaarden van het bod hadden uitgesproken, zulks onder de toevoeging dat medewerkers en directie van HAM erkenden dat bij de te maken afweging eveneens aan de belangen van de aandeelhouders van HBG recht diende te worden gedaan.
(xi) Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van HBG van 23 mei 2001 is het bod van Boskalis ampel besproken. Blijkens een tweetal daarvan opgemaakte, niet formeel vastgestelde, verslagen is van de zijde van de aandeelhouders de wenselijkheid van de aanvaarding van het bod nadrukkelijk naar voren gebracht en hebben de voorzitters van de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur van HBG diverse bezwaren tegen het bod aan de orde gesteld en opgemerkt dat zij alternatieven wilden vergelijken alsmede dat het doen plaatsvinden van die vergelijking en het nemen van een beslissing omtrent het bod in rust moest kunnen geschieden. Een concreet alternatief is in dit verband door hen toen niet genoemd.
(xii) Op de expliciete vraag tijdens deze vergadering of HBG de beslissing aan de aandeelhouders wilde voorleggen heeft [betrokkene 2], voorzitter van de Raad van Commissarissen van HBG, blijkens één van de van de vergadering opgemaakte verslagen geantwoord: "Ik weet niet of ik zo'n ruime toezegging kan doen. Ik denk dat dat alleen speelt als het bod niet wordt geaccepteerd. Als er sprake is van een profielwijziging zal dat worden voorgelegd aan de aandeelhouders. Daarvan is geen sprake als het bod niet wordt geaccepteerd. Want als dat wel gebeurt zijn de aandeelhouders, althans, (...) sommigen heel blij."
(xiii) In verband met haar stelling dat tijdens voormelde vergadering de toezegging van de zijde van HBG zou zijn gedaan dat de beslissing omtrent het bod aan de aandeelhouders zou kunnen worden voorgelegd, heeft (onder anderen) VEB verzocht te kunnen beschikken over de bandopnamen van de vergadering. HBG heeft in dat verzoek niet bewilligd.
(xiv) In een persbericht van 31 mei 2001 heeft HBG laten weten dat zij niet ingaat op het bod van Boskalis en dat zij zich zou concentreren op een samengaan van HAM en Ballast Nedam Baggeren B.V. in een nieuwe vennootschap, Ballast HAM Baggeren B.V., waarin HBG voor twee derden en Ballast Nedam voor een derde zou participeren, alsmede dat zij een algemene vergadering van aandeelhouders zou beleggen teneinde deze keuze toe te lichten.
(xv) De aandeelhouders zijn vervolgens opgeroepen voor een op 26 juni 2001 te houden algemene vergadering. Punt 2 van de agenda luidde: "Informatie omtrent de bundeling door Hollandse Beton Groep nv en Ballast Nedam nv van hun baggeractiviteiten." Bij wege van toelichting bij dat agendapunt heeft HBG "ter vermijding van misverstand" nog vermeld dat niet gevraagd zou worden om goedkeuring van de bedoelde transactie door de algemene vergadering van aandeelhouders.
(xvi) Bij brief van 19 juni 2001 aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft de naamloze vennootschap [A] N.V. [...] laten weten in overleg te willen treden over het samenvoegen van de bouwactiviteiten van [A N.V.] en HBG, met dien verstande dat een definitief bod eerst zou worden uitgebracht nadat overeenstemming was bereikt met Boskalis over de overname door deze vennootschap van HAM. HBG is op de uitnodiging niet ingegaan.
(xvii) Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van 26 juni 2001 heeft [betrokkene 1] aan de hand van getoonde, maar niet aan de aandeelhouders ter hand gestelde, sheets de beweegredenen van voormelde keuze uiteengezet. Een deel van de sheets houdt een analyse in van het bod van Boskalis.
(xviii) Aangenomen moet worden dat tegen het voornemen te besluiten tot samenwerking met Ballast Nedam van de zijde van een belangrijk aantal aandeelhouders ernstige bedenkingen bestonden. Een verzoek van aandeelhouders hun gevoelen daaromtrent te peilen is door HBG niet gehonoreerd.
(xix) HBG, HAM en Ballast Nedam hebben de hoofdlijnen van een overeenkomst tot samenwerking vastgelegd in een op 31 mei 2001 ondertekend Memorandum of Understanding. Die samenwerking hield in dat in HAM de baggeractiviteiten van Ballast Nedam zouden worden ingebracht tegen uitgifte van aandelen in het kapitaal van HAM. HBG heeft dit stuk niet in het geding gebracht. Wel heeft zij een Geheimhoudingsovereenkomst tussen haar en Ballast Nedam van 27 december 2000 overgelegd, die is gesloten vanwege - zoals uit die overeenkomst blijkt - het toen reeds beoogde samenwerkingsverband met betrekking tot haar wederzijdse baggeractiviteiten. Voorts heeft HBG de op 26 juni 2001 tussen haar, HAM en Ballast Nedam ter uitvoering van de overeengekomen samenwerking gesloten Inbrengovereenkomst in het geding gebracht.
(xx) VEB heeft bij verzoekschrift van 27 juni 2001 de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van HBG over het tijdvak vanaf 1 januari 2000. VEB heeft de Ondernemingskamer tevens verzocht onmiddellijk bij wege van voorziening de vernietiging dan wel schorsing van (de (verdere) uitvoering van) het besluit tot het aangaan van de joint venture/samenwerkingsovereenkomst tussen HBG en Ballast Nedam uit te spreken.
(xxi) De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 4 juli 2001 verstaan dat er gegronde redenen zijn tot twijfel aan een juist beleid van HBG in het tijdvak van 1 januari 2000 tot de datum van de beschikking en een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van HBG over die periode. Zij heeft drs. J.F.M. Peters en prof. dr. P.W. Moerland benoemd teneinde het onderzoek te verrichten. De Ondernemingskamer heeft bij wege van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding HBG verboden aan de op 26 juni 2001 met Ballast Nedam en Ballast Nedam Baggeren aangegane joint venture/samenwerking (verder) uitvoering te geven.
(xxii) Nadat deze onderzoekers op 3 augustus 2001 het verslag van hun onderzoek ter griffie van het Hof hadden neergelegd, heeft op 4 september 2001 een algemene vergadering van aandeelhouders van HBG plaatsgevonden, waarin onder meer is gesproken over een rapport, getiteld "Toelichting strategie HBG - Bericht aan aandeelhouders", dat in overeenstemming met hetgeen dienaangaande door de onderzoekers in hun verslag is aanbevolen door de voorzitters van onderscheidenlijk de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur van HBG was opgesteld. In het rapport zijn de beleidsopties en beleidskeuzes van HBG en de gevolgen daarvan uiteengezet. Voorts wordt daarin onder meer een motivering gegeven voor het aangaan door HBG van de joint venture/samenwerking met Ballast Nedam en Ballast Nedam Baggeren en is uiteengezet om welke redenen naar het oordeel van HBG zulks in alle opzichten de voorkeur verdiende boven het ingaan op het bod van Boskalis en waarom de voordelen van het ingaan op het bod van [A N.V.] niet lijken op te wegen tegen de risico's van het integratieproces dat op het ingaan op dat bod zou moeten volgen.
(xxiii) Op de algemene vergadering van aandeelhouders van 4 september 2001 was ongeveer 38 % van het geplaatste kapitaal van HBG aanwezig. Met instemming van de voorzitters van onderscheidenlijk de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur van HBG zijn in de vergadering aan de aandeelhouders twee verzoeken bij wege van peiling van de mening van de aandeelhouders voorgelegd. Het eerste verzoek hield in dat de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur van HBG het bod van [A N.V.] zouden dienen te onderzoeken en met haar besprekingen over dit bod zouden dienen aan te gaan. Het tweede verzoek voorzag erin dat de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur van HBG niet langer het behoud van zowel de bouwactiviteiten als de baggeractiviteiten als cruciaal uitgangspunt van de strategie van HBG zouden moeten laten gelden. Blijkens de uitslag van de peiling heeft een grote meerderheid - ongeveer 75% - van de ter vergadering aanwezige aandeelhouders zich achter beide verzoeken geschaard. De Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur van HBG hebben daarop medegedeeld bereid te zijn besprekingen met [A N.V.] omtrent een door [A N.V.] uit te brengen bod aan te gaan, zij het dat niet voldaan zou worden aan de voorwaarde dat aan de joint venture/samenwerking met Ballast Nedam en Ballast Nedam Baggeren geen uitvoering zou worden gegeven. Voorts hebben zij medegedeeld inwilliging van het tweede verzoek niet aanvaardbaar te achten.
(xxiv) De Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur van HBG hebben ter vergadering de toezegging gedaan dat een bod dat het gevolg zou zijn van de besprekingen met [A N.V.] en het standpunt dienaangaande van HBG, aan de aandeelhouders ter bespreking zou worden voorgelegd.
(xxv) Bij verzoekschriften van 11 en 12 september 2001 heeft VEB de Ondernemingskamer verzocht te bepalen dat van wanbeleid is gebleken, de besluiten van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen tot het aangaan van de joint venture met Ballast Nedam te vernietigen en maatregelen te treffen die ertoe leiden dat geen uitvoering aan de joint venture overeenkomst wordt gegeven. Subsidiair heeft VEB verzocht een nader onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken over de periode 1 januari 2000 t/m 4 augustus 2001, aangevuld met een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van HBG over de periode nadien, voor zover nodig als een zelfstandig onderzoek op de voet van art. 2:345 BW.
(xxvi) Bij beschikking van 19 september 2001 heeft de Ondernemingskamer een nader onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van HBG over de periode van 1 januari 2000 tot 4 juli 2001 met betrekking tot de in de beschikking aangeduide onderwerpen en heeft de Ondernemingskamer tot onderzoekers benoemd drs. M. Arentsen RA, mr. L.P. van den Blink en drs. J.A. Nijhuis RA.
(xxvii) Nadat deze onderzoekers op 26 oktober 2001 het verslag van hun onderzoek ter griffie van het Hof hadden neergelegd, heeft VEB bij verzoekschrift van 6 november 2001 de Ondernemingskamer verzocht te bepalen dat van wanbeleid is gebleken en de besluiten van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van HBG tot het aangaan van de joint venture/samenwerking met Ballast Nedam te vernietigen. Het verzoek is ter zitting van de Ondernemingskamer van 7 november 2001 behandeld.