ECLI:NL:HR:2003:AF1011

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37241
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en terbeschikkingstelling van bedrijfsmiddelen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1995, waarbij aan de belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 170.965 was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. De belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de aanslag verlaagde tot een belastbaar inkomen van ƒ 147.127. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. In het cassatieproces heeft de belanghebbende een verweerschrift ingediend, gevolgd door een conclusie van repliek van de Staatssecretaris en een conclusie van dupliek van de belanghebbende. De Advocaat-Generaal L. van Kalmthout heeft op 4 oktober 2002 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

De Hoge Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en de Staatssecretaris veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Hoge Raad heeft ook de Staat aangewezen als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan in het openbaar op 31 januari 2003, waarbij de vice-president en de raadsheren in de samenstelling van de Hoge Raad de beslissing hebben genomen.

Uitspraak

Nr. 37.241
31 januari 2003
EC
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 mei 2001, nr. BK 00/00270, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde navorderingsaanslag.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het jaar 1995 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 170.965, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 147.127. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal L. van Kalmthout heeft op 4 oktober 2002 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beroep.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
Indien een maat van een maatschap al dan niet gezamenlijk met andere maten een bedrijfsmiddel aan die maatschap ter beschikking stelt, zal voor de toepassing van artikel 11, lid 5, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 het door die maat ter beschikking gestelde (aandeel in dat) bedrijfsmiddel voor zover mogelijk geacht moeten worden te worden aangewend binnen de door die maat zelf uitgeoefende onderneming. Alleen voor zover zijn aandeel in de winst van de maatschap lager is dan zijn aandeel in het desbetreffende bedrijfsmiddel is er derhalve sprake van een terbeschikkingstelling in de zin van vorenvermelde bepaling. Zoals uiteengezet in onderdeel 4 van de Conclusie van de Advocaat-Generaal, faalt daarom het middel.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 37.327 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1288, derhalve € 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2003.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep een griffierecht geheven van € 327.