ECLI:NL:HR:2003:AF0892
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en ouderlijk gezag na echtscheidingsconvenant
In deze zaak hebben partijen, een moeder en een vader, op 18 juni 1999 een gemeenschappelijk verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Arnhem met het verzoek om echtscheiding en om de inhoud van hun echtscheidingsconvenant, dat op 15 juni 1999 was gesloten, deel uit te laten maken van de beschikking. Tevens vroegen zij om de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris te bevelen. In het convenant was overeengekomen dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen zouden uitoefenen en dat er een omgangsregeling zou zijn. De Rechtbank heeft op 15 juli 1999 het verzoek toegewezen.
De moeder heeft echter hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, waarbij zij de vernietiging van de beschikking van de Rechtbank vroeg voor wat betreft het ouderlijk gezag en de omgangsregeling. Het Hof heeft op 14 december 1999 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om nader onderzoek te doen. Na rapportage en een mondelinge behandeling op 5 maart 2002 heeft het Hof op 26 maart 2002 de omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat er geen omgangsregeling tussen de vader en de kinderen geldt. De moeder heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de moeder niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering gegeven, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de moeder verworpen en de beschikking is openbaar uitgesproken op 7 februari 2003.